ECLI:NL:RBDHA:2020:7588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 / 7605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht; beoordeling van familieleven in de Europese Unie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, een Albanese nationaliteit, was op 25 september 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om onmiddellijk de Europese Unie te verlaten, met een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij familie in de Europese Unie heeft met wie hij regelmatig contact onderhoudt. Dit argument werd echter niet eerder in de procedure naar voren gebracht, omdat eiser zijn familieleden niet wilde benadelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef en dat de staatssecretaris op grond van de Vreemdelingenwet verplicht was om een terugkeerbesluit uit te vaardigen. De rechtbank overwoog dat er geen bewijs was van een familieleven dat eiser zou kunnen rechtvaardigen om het inreisverbod te verkorten of niet op te leggen. Eiser had aangegeven dat hij neven in Engeland en Italië had, maar dat hij nooit contact met hen had. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er geen afhankelijkheidsrelatie of belemmering was die het voor de familieleden onmogelijk maakte om eiser in Albanië te bezoeken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter D. Biever, in aanwezigheid van griffier G.A. Verhoeven. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog gepubliceerd worden op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M.A. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser opgedragen onmiddellijk de Europese Unie te verlaten en hem een inreisverbod opgelegd voor 2 jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per telefoon- en beeldverbinding plaatsgevonden op 23 juli 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Albanese nationaliteit. Direct voorafgaand het opleggen van het bestreden besluit is eiser gehoord.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit opgelegd omdat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft en het risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij in de Europese Unie familie heeft wonen met wie hij regelmatig contact onderhoudt. Eiser heeft dit niet in de zienswijze naar voren gebracht omdat hij zijn familieleden niet wil benadelen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Eiser heeft de oplegging van het terugkeerbesluit niet betwist. Hij verbleef onrechtmatig in Nederland. Dat betekent dat verweerder op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet alleen bevoegd, maar ook verplicht was om een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Verweerder moet dan ook ingevolge artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw een inreisverbod opleggen. Aan de orde is hier of verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 66, achtste lid, van de Vw, om humanitaire of andere redenen had moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod of aanleiding had moeten zien de duur van het inreisverbod te verkorten.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet had hoeven afzien van het opleggen van het inreisverbod of de duur ervan had moeten verkorten. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand het opleggen van het bestreden besluit desgevraagd aangegeven neven in Engeland en Italië te hebben en nooit contact met ze te hebben. Hieruit blijkt dat eiser geen familieleven uitoefent met familieleden in de Europese Unie. Verder is niet gebleken van een afhankelijkheidsrelatie of belemmering die maakt dat de familieleden hem niet kunnen bezoeken in Albanië. Ook in beroep heeft eiser geen aanvullende motivering gegeven van het gestelde familieleven. Verweerder heeft in de verklaringen van eiser geen aanleiding hoeven zien om hieromtrent uitgebreider te motiveren dan hij heeft gedaan.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 10 augustus 2020.
de rechter is verhinderd te
ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.