ECLI:NL:RBDHA:2020:7541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
Awb 20/1459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag op basis van onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Soedanese vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar zus in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldoende sociale en economische binding met Soedan zou hebben aangetoond, wat essentieel is voor de beoordeling van de kans op tijdige terugkeer na het verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid tot deze afwijzing kon komen. Eiseres had aangevoerd dat zij een oogarts is met een hoger inkomen dan gemiddeld in Soedan, maar de rechtbank vond dat de minister terecht twijfelde aan de echtheid van de door eiseres overgelegde bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte voor de duur van haar verblijf en de terugreis. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1459
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Soedanese nationaliteit,
V-nummer: [#]
eiseres,
(gemachtigde: mr. R.S. Nandoe, advocaat te Alkmaar),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij [referente] (referente) afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 20 april 2020 een verweerschrift ingediend. Op 15 mei 2020 heeft eiseres hierop gereageerd.
De rechtbank heeft partijen vervolgens bericht dat een zitting achterwege zal worden gelaten tenzij een van de partijen aangeeft dat zij op zitting gehoord wenst te worden. Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Op 25 juli 2019 is ten behoeve van eiseres een visum aangevraagd om op bezoek te gaan bij haar zus (referente). Niet in geschil is dat het reisdoel familiebezoek is.
2. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
iii) niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
2.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat niet is gebleken van een wezenlijke sociale en economische binding met Soedan op grond waarvan tijdige terugkeer gewaarborgd is. Kort samengevat heeft verweerder onder meer betrokken dat eiseres nog bij haar ouders en broers en zussen woont, weliswaar oogarts is maar een gering inkomen heeft en op haar bankrekening een storting is gedaan die zich daarmee niet verhoudt. Ook beschikken eiseres en de garantsteller (referente) niet over voldoende middelen van bestaan voor de duur van het verblijf en om de heen- en terugreis te betalen.
2.2
In beroep voert eiseres aan dat zij sociale banden heeft met Soedan omdat zij nog bij haar ouders woont met haar broers en zussen. Ook voert zij aan dat zij aanzienlijk meer verdient dan de gemiddelde Soedanees en de hoge storting is van een sieradenverkoop. Zij heeft haar gouden sieraden, een set van 83.9 gram goud, aan een juwelier in Soedan verkocht om voldoende geld te hebben voor haar reis naar Nederland. De juwelier wilde haar geen bewijs geven van de verkoop, maar wilde alleen een visitekaartje afgeven. Het is bovendien aannemelijk dat zij haar sieraden heeft verkocht, omdat het voor referente en haar kinderen vanwege asielgerelateerde redenen onmogelijk is om naar Soedan te reizen. Dat haar salaris naar Nederlandse begrippen een gering bedrag is, is niet relevant voor de vaststelling of sprake zal zijn van haar tijdige terugkeer. Verweerder heeft bij de beoordeling van de duurzaamheid van de economische situatie van eiseres niet de verschillende individuele factoren in het Handboek Visumcode (hoofdstuk 13.12 paragraaf 7.12) in onderlinge samenhang beoordeeld, zoals het feit dat eiseres een beroep met een hoog sociaal aanzien heeft, een vast dienstverband, dat zij naar plaatselijke maatstaven gemeten een hoog inkomen heeft en dat zij over een stuk grond in Soedan beschikt waarop zij een huis laat bouwen. Ook dient daarbij te worden betrokken dat ook de ouders van eiseres eerder tijdig zijn teruggekeerd naar Soedan. Verweerder heeft ten onrechte tegengeworpen dat eiseres niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Zij heeft al eerder in bezwaar aangegeven dat zij voor een periode van 30 dagen naar Nederland wil komen en dat zij over een banksaldo beschikt waarmee zij haar verblijf en haar terugreis kan betalen.
3. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Koushkaki volgt dat bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan, aan verweerder een ruime beoordelingsruimte toekomt [1] . Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met het land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen.
3.1
De rechter toetst het oordeel van verweerder terughoudend. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel kan bestaan over haar voornemen Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de sociale en economische binding met Soedan onvoldoende is aangetoond. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd, is eiseres 38 jaar, ongehuwd en heeft zij geen kinderen. Er is dus geen gezin waar eiseres verantwoordelijk voor is. Eiseres woont bij haar ouders met broers en zussen, maar niet is gebleken dat tussen hen en eiseres een bijzondere afhankelijkheid bestaat of sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres dwingen om tijdig naar Soedan terug te keren. De stelling van eiseres dat zij zeven broers en zussen heeft en het aantal waarvan verweerder uitgaat, onjuist is, maakt het feit dat zij bij haar ouders woont met broers en zussen niet anders. Ten aanzien van de economische binding heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat zij weliswaar oogarts is, maar een gering inkomen (omgerekend € 251,- per maand) heeft en er een storting op een bankrekening is gedaan van omgerekend € 4.585,- die daarmee niet in verhouding staat. Door eiseres is niet met stukken aannemelijk gemaakt dat dit bedrag van een sieradenverkoop is. Een visitekaartje is daarvoor onvoldoende. Door eiseres is geen duidelijkheid verschaft over de herkomst van het gestorte bedrag. Niet is dan ook aangetoond dat eiseres de vrije beschikking heeft over dat bedrag. Dat eiseres in Soedan een stuk grond heeft waarop zij een huis zou laten bouwen, heeft verweerder in redelijkheid niet aangemerkt als (het) beschikken over een economische binding omdat dit bezit niet de noodzaak met zich meebrengt om in Soedan te verblijven dan wel tijdig naar Soedan terug te keren. Zij zou op elk moment kunnen besluiten om de grond te verkopen of te verhuren. Gelet hierop heeft verweerder zich ook in redelijkheid op het standpunt gesteld dat zowel eiseres met haar geringe inkomen als referente met haar bijstandsuitkering, niet over voldoende middelen van bestaan voor de duur van het verblijf en om de heen- en terugreis te betalen beschikken. Anders dan eiseres meent, heeft verweerder, gelet op het voorgaande, bij de beoordeling alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, waaronder ook het feit dat referente in 2017 bezoek heeft gehad van haar ouders en haar ouders zijn teruggekeerd. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat dit niet afdoet aan de zelfstandige beoordeling die verweerder in de onderhavige zaak heeft gemaakt. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier. De beslissing is gedaan op 6 augustus 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het arrest van 19 december 2013, Koushkaki tegen Duitsland, van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C: 2013:862).