In deze zaak heeft eiseres, van Syrische nationaliteit, op 29 november 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres heeft op 9 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 13 juli 2020 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 4 juni 2020 verweerder in gebreke heeft gesteld, maar dat de beslistermijn van 12 maanden op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is de ingebrekestelling prematuur en voldoet eiseres niet aan de voorwaarden voor het instellen van beroep zoals bepaald in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, Vw.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Tevens ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na de bekendmaking.