In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder te maken met een verzoek om proceskostenveroordeling na de intrekking van een beroep door de eiser, een Syrische nationaliteit houder. De eiser had op 12 september 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de beslissing op deze aanvraag bleef uit. Op 28 april 2020 werd beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Uiteindelijk heeft de staatssecretaris op 9 juni 2020 alsnog op de aanvraag beslist en is het beroep op 10 juni 2020 ingetrokken. Tegelijkertijd werd verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten, zoals geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder zitting, omdat partijen niet om een zitting hadden verzocht. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in de kosten kan plaatsvinden indien het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de eiser. De staatssecretaris heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 262,50. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om proceskostenveroordeling terecht is en heeft de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar gedaan, maar zal dit alsnog gebeuren zodra mogelijk. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.