ECLI:NL:RBDHA:2020:7513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.11280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Oegandese vrouw op basis van ongeloofwaardige homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oegandese vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De vrouw, geboren in 1996, heeft verklaard lesbisch te zijn en heeft haar asielaanvraag ingediend op basis van haar seksuele geaardheid en de problemen die zij in Oeganda als gevolg daarvan ondervindt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de rechtbank in een eerdere uitspraak op 6 november 2019 had geoordeeld dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Oeganda.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de homoseksuele geaardheid van de vrouw en de problemen die zij als gevolg daarvan stelt te ondervinden, niet geloofwaardig heeft geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw inconsistent en oppervlakkig heeft verklaard over haar ervaringen en dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van de vrouw niet overtuigend zijn. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij bij terugkeer naar Oeganda een reëel risico loopt op schending van haar mensenrechten.

De rechtbank heeft het beroep van de vrouw ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter M. van Nooijen, in aanwezigheid van griffier E. Frieling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

ProcesverloopBij besluit van 7 oktober 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Bij uitspraak van 6 november 2019 (NL19.24177) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.11281, plaatsgevonden op 6 augustus 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. E.R. Hagenaars, als waarnemer van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M. Nakamya. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1996 en heeft de Oegandese nationaliteit. Zij is op 23 oktober 2018 met een geldig visum Nederland ingereisd en heeft hier op 28 oktober 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is. Zij heeft sinds 2015 een relatie met [C] die zij in 2012 heeft leren kennen op school. Eiseres heeft verklaard dat zij Oeganda heeft verlaten omdat de autoriteiten achter haar homoseksuele geaardheid zijn gekomen vanwege een onderzoek dat liep naar het ziekenhuis waar zij werkte. Ook haar broer is op deze manier achter haar geaardheid gekomen. Eiseres vreest bij terugkeer voor haar veiligheid vanwege de autoriteiten en haar familie.
3. Verweerder heeft bij besluit van 7 oktober 2019 de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de homoseksuele geaardheid van eiseres;
- de problemen als gevolg van de homoseksuele geaardheid.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De homoseksuele geaardheid van eiseres en de problemen die zij hierdoor stelt te hebben ondervonden, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Eiseres kan daarom niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en zij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.
4. Eiseres heeft tegen het besluit van 7 oktober 2019 beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij uitspraak van 6 november 2019 (NL19.24177) het beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Volgens deze uitspraak van de rechtbank kan verweerder op diverse punten niet in zijn standpunt worden gevolgd, had het op de weg van verweerder gelegen dat verweerder tijdens het nader gehoor over bepaalde onderwerpen had moeten doorvragen en is zijn standpunt op diverse punten niet voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft daarom niet voldoende gemotiveerd waarom hij de homoseksuele geaardheid van eiseres en de door haar gestelde ondervonden problemen niet geloofwaardig vindt. Gelet op de situatie in Oeganda voor LHBTI’s heeft verweerder daarmee onvoldoende gemotiveerd dat eiseres niet is aan te merken als vluchteling of dat niet aannemelijk is dat eiseres bij terugkeer naar Oeganda een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 november 2019.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres wederom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst opnieuw geloofwaardig geacht. De homoseksuele geaardheid van eiseres en de problemen die zij hierdoor stelt te hebben ondervonden, heeft verweerder wederom niet geloofwaardig geacht.
6. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartoe – zeer kort samengevat – aangevoerd dat het bestreden besluit wederom een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering ontbeert. Bovendien is geen uitvoering gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 november 2019. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte haar homoseksuele geaardheid en de problemen die zij hierdoor heeft ondervonden, niet geloofwaardig heeft bevonden. Volgens eiseres dient zij aangemerkt te worden als vluchteling en heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat eiseres bij terugkeer naar Oeganda een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Daarnaast heeft verweerder de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Ter onderbouwing verwijst eiseres hierbij naar diverse stukken.
7. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
8. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn), indien de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1.
Voor de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert verweerder thans Werkinstructie 2019/17. Bij de toetsing van het relaas is sprake van een individuele beoordeling. In het algemeen kan worden gesteld dat het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele geaardheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die geaardheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar LHBTI zijn maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. In die situatie is het de vraag of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd. Verweerder hanteert bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid niet als uitgangspunt dat er in alle gevallen een interne worsteling moet hebben plaatsgevonden voordat de vreemdeling zijn LHBTI-geaardheid heeft geaccepteerd. Wel mag echter worden verwacht dat bij een vreemdeling die afkomstig is uit een land waar men LHBTI-geaardheid niet accepteert en waar dit mogelijk strafbaar is gesteld, sprake zal zijn van een (denk)proces waarin de vreemdeling zich onder andere voor de vraag gesteld ziet wat het betekent om anders te zijn dan hetgeen de maatschappij (en de wet) verlangt en op welke wijze hij daaraan invulling wil en kan geven. Bij beoordeling van de geloofwaardigheid van de LHBTI-geaardheid zal gewicht worden toegekend aan het proces van ontdekking van de geaardheid en de wijze waarop de vreemdeling heeft verklaard daarmee te zijn omgegaan. Verweerder beziet de verklaringen van de vreemdeling over zijn gestelde seksuele geaardheid steeds in hun onderlinge samenhang. Het is aan de vreemdeling om zijn gestelde seksuele geaardheid nader te onderbouwen, maar verweerder biedt aan de vreemdeling uitgebreid de gelegenheid te verklaren.
Homoseksuele geaardheid
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gestelde homoseksuele geaardheid van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat eiseres over het (denk)proces dat zij heeft doorgemaakt na de ontdekking van haar gevoelens voor vrouwen, en over haar gestelde relatie met [C] , wisselend, vaag en/of oppervlakkig heeft verklaard. Verweerder heeft dit ook voldoende gemotiveerd uiteengezet in de besluitvorming (pagina’s 4 tot en met 11 van het - in het bestreden besluit ingelaste - voornemen van 29 november 2019, en pagina’s 5 tot en met 9 van het bestreden besluit) en in het verweerschrift. Behalve de verklaringen van eiseres in het aanvullend gehoor van 14 november 2019, heeft verweerder hierbij ook het onderzoek van het door eiseres overgelegde politiedocument door Bureau Documenten van 17 december 2019 mogen betrekken, alsmede de uitkomsten van het onderzoek van de Facebookaccounts van eiseres en haar broer. Hierbij heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank ook op het standpunt kunnen stellen dat aan de handgeschreven verklaring van eiseres van 2 september 2019 niet de waarde kan worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wenst te zien. Zo is niet uit het rapport van het nader gehoor, de correcties en aanvullingen op dat rapport, noch uit enig medisch stuk gebleken, dat eiseres ten tijde van het nader gehoor zodanig nerveus was, dat zij niet in staat was om uitgebreider te antwoorden op de vragen die tijdens het nader gehoor werden gesteld. Eiseres heeft bovendien pas na kennisname van het voornemen van 23 augustus 2019 de verklaring geschreven. Verweerder heeft daardoor niet ten onrechte het meeste gewicht bij de beoordeling van de geloofwaardigheid gegeven aan de verklaringen van eiseres die zij heeft afgelegd ten tijde van de gehoren. Anders dan eiseres heeft betoogd, blijkt bovendien uit het rapport van het aanvullend gehoor dat de gehoormedewerker de handgeschreven verklaring van 2 september 2019 niet enkel heeft gelezen, maar eiseres ook (inhoudelijke) vragen over deze verklaring heeft gesteld (pagina’s 5, 6 en 7 van het rapport aanvullend gehoor). Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ook het referentiekader van eiseres voldoende betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar verklaringen. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht en deugdelijk gemotiveerd geconstateerd, dat eiseres goed is opgeleid en in het algemeen vrij uitvoerig heeft verklaard, maar dat zij ten aanzien van haar eigen ervaringen summiere en niet inzichtelijke verklaringen heeft afgelegd waardoor geen authentiek verhaal naar voren is gekomen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:341) volgt voorts dat verweerder bij de inrichting van zijn hoor- en besluitvormingsproces in algemene zin voldoende rekening heeft gehouden met culturele aspecten, maar dat dit niet betekent dat dit in elke individuele zaak ook steeds het geval is. Als een vreemdeling aan de hand van landeninformatie, wetenschappelijke artikelen of een deskundigenrapport betoogt dat de staatssecretaris zijn verklaringen door een cultuurverschil verkeerd heeft begrepen of geduid, dan moet de staatssecretaris daar gemotiveerd op ingaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in de onderhavige zaak niet gemotiveerd op welke wijze de door haar aangehaalde onderzoeken en rapporten op haar asielrelaas van toepassing zijn en op de wijze van beoordelen door verweerder in haar zaak, waardoor dit geen nadere reactie of andere benadering van verweerder behoeft. Verder heeft verweerder in de beoordeling niet ten onrechte meegewogen dat eiseres weliswaar (enige) kennis heeft over de situatie van homoseksuelen in Oeganda en in Nederland en deelneemt aan bepaalde activiteiten van LHBTI-organisaties, maar dat dit op zichzelf beschouwt nog niet tot de conclusie leidt dat de homoseksuele geaardheid van eiseres geloofwaardig is.
9.3.
De rechtbank overweegt verder dat verklaringen van derden de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele geaardheid weliswaar nader kunnen onderbouwen en conform Werkinstructie 2019/17 altijd door verweerder dienen te worden meegewogen, maar dat deze onverlet laten dat eiseres (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over haar seksuele geaardheid. Het is aldus allereerst aan eiseres om haar homoseksuele geaardheid aannemelijk te maken. Gelet op hetgeen hiervoor onder 9.2. is overwogen, is eiseres hierin niet geslaagd. Aan de door eiseres overgelegde verklaringen, zoals de verklaring van [A] van Veilige Haven Utrecht, Queer Welfare & Buddy Project van 25 oktober 2019, de verklaring van [B] van 12 februari 2020 en de e-mail van [C] van 16 maart 2020, die door verweerder in de besluitvorming en het verweerschrift kenbaar zijn meegewogen, is daarom door verweerder terecht niet de waarde gehecht die eiseres daaraan gehecht wenst te zien.
Problemen als gevolg van de homoseksuele geaardheid
9.4.
Voorts heeft verweerder de problemen van eiseres als gevolg van haar gestelde homoseksuele geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Zo heeft verweerder zich in het verweerschrift niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat, gelet op de omstandigheid dat eiseres heeft verklaard dat de agenten in burgerkleding waren, de buren direct wisten dat het om een arrestatie ging en wilden weten wat de reden hiervoor was. Voorts heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat uit onderzoek naar de Facebookaccounts van eiseres en haar broer is gebleken dat de broer van eiseres nog een bericht (‘It’s a cool one’) heeft achterlaten onder een profielfoto van eiseres van 22 oktober 2018, hetgeen tegenstrijdig is met haar verklaring dat zij vreest voor haar broer omdat hij op de hoogte is geraakt van haar lesbische geaardheid en via hem haar familie. Dat het Facebookaccount van eiseres gehackt zou zijn, doet daar niet aan af. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiseres dat zij na de arrestatie tegen betaling werd vrijgelaten met een driewekelijkse meldplicht waarvan de eerste op 25 augustus 2018 zou zijn, niet rijmt met het door haar overgelegde politiedocument. Verweerder heeft in dit kader kunnen tegenwerpen dat in het document staat vermeld dat zij zich op 10 augustus 2018 – dus reeds na 6 dagen – diende te melden en niet na drie weken. Uit het eerdergenoemde onderzoek van Bureau Documenten volgt bovendien dat het politiedocument met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Anders dan eiseres heeft betoogd, betekent dit niet dat de echtheid van het document niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank reeds hiermee voldoende gemotiveerd waarom de door eiseres gestelde ondervonden problemen niet gevolgd worden. Dat de rechtbank bij uitspraak van 6 november 2019 heeft geoordeeld dat verweerder dit destijds niet (voldoende) heeft gemotiveerd, leidt niet tot een ander oordeel nu verweerder thans in de besluitvorming en het verweerschrift een aanvullende motivering aan zijn standpunt ten grondslag heeft gelegd.
Kennelijk ongegrond
9.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de door eiseres ingediende asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 heeft afgewezen. Anders dan eiseres heeft betoogd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de uitspraak van 6 november 2019 zich hiertegen verzet. In de besluitvorming en het verweerschrift heeft verweerder in dit verband verwezen naar de kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen van eiseres, in samenhang bezien met hetgeen uit het onderzoek naar het Facebookaccount van eiseres naar voren is gekomen, alsmede met het resultaat van het onderzoek van Bureau Documenten naar het door eiseres overgelegde politiedocument. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder thans onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen, waarbij in aanmerking wordt genomen dat alle verklaringen van eiseres – behoudens die over haar identiteit, nationaliteit en herkomst – niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn bevonden.
9.6.
Voor zover de gronden van het beroepschrift een herhaling zijn van argumenten die eiseres eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder hier in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd op is ingegaan. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd, leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment, voor zover nodig, alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.