ECLI:NL:RBDHA:2020:7489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
09/104110-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens conflict tussen buren

Op 15 april 2020 vond een steekincident plaats tussen de verdachte en zijn buurman in Gouda. De verdachte heeft de buurman met een mes gestoken in de nek en het oor, wat leidde tot verwondingen die gehecht moesten worden. De rechtbank heeft de verdachte, die eerder al was veroordeeld voor een vergelijkbaar feit, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat er geen voorbedachte raad was. De verdachte kreeg ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een behandelverplichting. De benadeelde partij, de buurman, heeft een schadevergoeding van € 3.338,26 toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoeding aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/104110-20
Datum uitspraak: 7 augustus 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Dordrecht, te Dordrecht.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 juli 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L. Tricoli naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2020 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam slachtoffer] met een mes (in zijn hand) heeft geslagen/gestoken tegen zijn oor en/of nek en/of hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op woensdag 15 april 2020 vond een incident plaats tussen de verdachte en een vriend/huisgenoot van hem, [naam slachtoffer] . [naam slachtoffer] is tijdens dat incident gestoken met een mes.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de ten laste gelegde poging tot doodslag of poging tot moord, althans de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat vast staat dat de verdachte met een mes heeft gestoken in de richting van de nek van [naam slachtoffer] . Hoewel het dossier aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de verdachte reeds van plan was om [naam slachtoffer] iets aan te doen, acht de officier van justitie dat onvoldoende voor voorbedachte raad. Door met een mes in de richting van de nek van [naam slachtoffer] te steken of te slaan, heeft de verdachte echter wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die [naam slachtoffer] zou kunnen komen te overlijden. Een poging tot doodslag kan daarom worden bewezenverklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de ten laste gelegde feiten, omdat geen sprake is van voorbedachte raad, noch van (voorwaardelijk) opzet. De verdachte heeft de aangever niets aan willen doen en heeft hem per ongeluk met het mes gestoken. Daartoe voert de raadsman aan dat uit de eerste verklaring van de aangever volgt dat de verdachte het mes al in zijn hand had en dat hij pas later heeft verklaard dat de verdachte het mes pakte nadat hij een duw van de aangever kreeg. Voorts heeft de verdachte een klein (aardappelschil)mesje gebruikt. Als hij de aangever had willen vermoorden had hij wel een (groot) keukenmes gepakt. Tot slot is het letsel van de aangever ook niet ernstig genoeg om van opzet op de dood te kunnen spreken, aldus de raadsman.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bewijsmiddelen
Op 15 april 2020 heeft [naam slachtoffer] aangifte gedaan en verklaard dat hij die avond aan kwam bij de woning te Gouda waar hij en de verdachte een kamer huurden. Toen hij de trap opliep naar zijn kamer, zag hij de verdachte ter hoogte van zijn eigen kamer op de gang staan. De aangever wilde hem voorbij lopen om naar zijn eigen kamer te gaan, maar de verdachte versperde hem de weg. De aangever heeft de verdachte daarop met twee handen naar achteren geduwd. Daarna zag de aangever dat de verdachte een zwaaiende beweging maakte met zijn linker arm naar de rechterkant van zijn hoofd en voelde hij dat hij daardoor werd geraakt. Toen hij zijn hand tegen zijn hoofd drukte, zag hij dat er bloeddruppels op de grond vielen, dat er bloed aan zijn hand zat en voelde hij een warme vloeistof langs zijn hoofd en nek lopen. Verder zag hij dat de verdachte bloed aan zijn linkerhand had zitten. [2]
De aangever heeft hierdoor letsel opgelopen aan de rechterzijde van zijn hoofd. [3]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat de aangever meerdere verwondingen heeft opgelopen bij zijn oor en nek, dat die verwondingen moesten worden gehecht en dat hij aan die verwondingen een litteken zal overhouden. [4]
De verdachte heeft verklaard dat de aangever hem een duw gaf en dat hij de aangever daarna heeft geslagen terwijl hij een mes in zijn hand had. Hij zag dat er na die slag bloed aan dat mes zat. [5]
Overwegingen
Op grond van de verklaringen van de aangever en de verdachte, in combinatie met de geneeskundige verklaring ten aanzien van het letsel van de aangever, stelt de rechtbank vast dat de verdachte een slaande/stekende beweging heeft gemaakt met een mes richting het hoofd en de hals van de aangever en dat hij de aangever ook met dat mes heeft gestoken.
Opzet
De vraag is of de verdachte met het steken (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van de aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip aanmerkelijke kans afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd en zeker de hals/nek een kwetsbaar deel van het lichaam is, want daar bevinden zich vitale organen, zoals de slagaderen. Door met een mes bij het oor en de nek te steken is de kans dat één of meerdere vitale delen zouden worden geraakt en de aangever daardoor zou komen te overlijden aanmerkelijk te noemen. Die kans heeft de verdachte blijkens zijn handelen ook bewust aanvaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever.
Voorbedachte raad
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van een planmatige, vooraf gemaakte keuze om de aangever te steken op de wijze zoals de verdachte heeft gedaan. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onderdeel ‘met voorbedachten rade’.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 15 april 2020 te Gouda schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [naam slachtoffer] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 15 april 2020 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam slachtoffer] met een mes (in zijn hand) heeft geslagen/gestoken tegen zijn oor en nek, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en begeleiding, begeleid wonen of maatschappelijk opvang en een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota, de rechtbank verzocht om een onvoorwaardelijke straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en een voorwaardelijke straf met hieraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en begeleiding, begeleid wonen of maatschappelijk opvang en een contactverbod ten aanzien van de aangever.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte en het slachtoffer kenden elkaar goed, ze woonden al geruime tijd in hetzelfde huis en gingen vriendschappelijk met elkaar om. Op de dag van het incident ontving het slachtoffer WhatsApp (voice)berichten waaruit duidelijk werd dat de verdachte boos op hem was omdat hij – ten onrechte – dacht dat het slachtoffer contact had met zijn ex-vriendin Hij heeft het slachtoffer bij zijn thuiskomst in zijn hoofd/nek gestoken en zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging doodslag. De verdachte mag blij zijn dat het slachtoffer geen zwaarder letsel heeft overgehouden en dat het gebleven is bij verwondingen aan en achter zijn oor en in zijn nek. Het slachtoffer heeft er wel een blijvend litteken aan overgehouden. Uit zijn slachtofferverklaring blijkt dat hij daarnaast ook mentaal blijvend door dit incident is getekend, want hij beschouwde de verdachte als een vriend en begrijpt nog steeds niet hoe het zover heeft kunnen komen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 2 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor een soortgelijk gewelddadig feit.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 16 juli 2020. De reclassering ziet bij de verdachte problemen op het gebied van huisvesting in combinatie met zijn intelligentie niveau en een mogelijk gebrek aan zogenoemde “copingsvaardigheden”. Ook heeft de verdachte momenteel geen baan en inkomen. Hoewel dit criminogene factoren zijn die de kans op een nieuw justitiecontact doen verhogen, wil de verdachte volgens de reclassering graag hulp en is daar tijdens zijn detentie ook al mee begonnen. Voorts merkt de reclassering op dat de verdachte in 2010 ook is veroordeeld voor een poging tot doodslag en dat die zaak een aantal gelijkenissen heeft met de onderhavige zaak. Ook in 2010 vond het incident plaats in het complex waar de verdachte woonde en betrof het een steekincident. Op grond hiervan adviseert de reclassering oplegging van een (deels) voorwaardelijk straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer.
Straf
Bij de bepaling van de zwaarte van de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit – het steken in het hoofd/nek – acht de rechtbank alleen een gevangenisstraf passend. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden. Een deel daarvan – 12 maanden – zal voorwaardelijk worden opgelegd, om de geadviseerde begeleiding en behandeling mogelijk te maken. Ook legt de rechtbank aan de verdachte de overige door de reclassering geadviseerde (bijzondere) voorwaarden op. De proeftijd wordt gesteld op twee jaar.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 8.858,26 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 6.358,26 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde verhuiskosten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard en voor het overige geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij – met uitzondering van de gevorderde verhuiskosten – toewijsbaar is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte wat betreft de materiële schade het verlies aan arbeidsinkomen, te weten € 453,26, en het eigen risico van de ziektekostenverzekering, te weten € 385,-, moet betalen. De gevorderde toekomstige verhuis- en inrichtingskosten wijst de rechtbank af, aangezien deze kosten niet zijn onderbouwd.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij ook rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is verder van oordeel dat de verdachte het gehele bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade moet betalen. Gelet op alle feiten en omstandigheden acht de rechtbank dit een redelijk bedrag.
De verdachte dient in totaal dus een bedrag van € 3.338,26 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 15 april 2020, de dag dat het feit is gepleegd, tot de dag dat het bedrag is betaald.
De verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.338,26 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [naam slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [naam slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland Bezuidenhoutseweg 179 te ’s-Gravenhage op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een de Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Kwintes of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam slachtoffer] een bedrag van € 3.338,26, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.338,26, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [naam slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 43 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. N.I.S. Wallet, rechter,
mr. E.R.F. van Engelen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Doornekamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juli 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020105740, van de politie eenheid Den-Haag, district Alphen aan den Rijn – Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 01 t/m 81).
2.Proces-verbaal van aangifte, blz. 33 en 34.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 60.
4.Geneeskundige verklaring, blz. 70.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 22.