In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 augustus 2020, wordt een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, [voornaam minderjarige], behandeld in het kader van internationale kinderontvoering. Het verzoek is ingediend door de vader, [Y], die in Roemenië woont, en betreft de ongeoorloofde overbrenging van het kind naar Nederland door de moeder, [X]. De rechtbank oordeelt dat de overbrenging in strijd is met het gezagsrecht van de vader, aangezien er geen toestemming van hem is verkregen voor de verhuizing naar Nederland. De rechtbank stelt vast dat de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] in Roemenië was en dat de moeder niet eenzijdig kan beslissen over de verblijfplaats van het kind zonder toestemming van de vader.
De rechtbank overweegt dat er geen weigeringsgronden zijn die de terugkeer van het kind naar Roemenië kunnen tegenhouden. De moeder heeft verschillende weigeringsgronden ingeroepen, waaronder de stelling dat de terugkeer zou leiden tot een ondragelijke toestand voor het kind, maar de rechtbank oordeelt dat deze stellingen onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige] naar Roemenië dient te volgen, waarbij de moeder verantwoordelijk is voor de teruggeleiding. De beschikking benadrukt het belang van het kind en de noodzaak voor de ouders om in onderling overleg te komen tot afspraken over de verblijfplaats van het kind. De rechtbank wijst ook op de rol van de bijzondere curator, die betrokken blijft bij de procedure, en compenseert de proceskosten tussen de ouders.