ECLI:NL:RBDHA:2020:7453
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een uitkering ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia). De uitkering was per 4 mei 2020 beëindigd door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waartegen verzoekster bezwaar had gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen hiermee instemden.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In deze zaak, die een financieel geschil betreft, is het niet snel het geval dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op dat moment sprake was van een acute financiële noodsituatie. Hoewel verzoekster een negatief banksaldo had, bleek uit de overgelegde bankafschriften dat er ook geldstromen waren, en dat haar echtgenoot en inwonende kinderen een inkomen hadden.
De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Kraan. De uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.