ECLI:NL:RBDHA:2020:7448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
Awb 19/8972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen met gezinsbanden in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, twee broers van Somalische nationaliteit, hebben de aanvraag ingediend om bij hun minderjarige zus, referente, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 20 oktober 2017, en na verschillende bezwaarschriften en besluiten, bleef de afwijzing in stand. De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris beoordeeld aan de hand van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging had betrokken. Hierbij werd onder andere gekeken naar de economische situatie van referente, die nog minderjarig is en studeert, en de zorg die zij kan bieden aan haar broers. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat het belang van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eisers om in Nederland te verblijven. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 EVRM, en dat de belangen van de kinderen voldoende waren meegewogen in de beslissing.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eisers ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8972
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 juli 2020 in de zaak tussen

[Eiser 1] ,

[geboortedatum eiser 1] , van Somalische nationaliteit,
v-nummer: [#] ,
eiser 1,
[Eiser 2],
geboren op [geboortedatum eiser 2] , van Somalische nationaliteit,
v-nummer [#] ,
eiser 2,
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid” afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2018 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Op 19 januari 2019 heeft verweerder het besluit van 1 november 2018 ingetrokken.
Bij besluit van 23 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 23 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
De telefonische hoorzitting met [Referente] (referente), haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020.

Overwegingen

Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vw 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eisers zijn broers en beogen verblijf bij hun minderjarige zus, referente. Op 3 november 2016 is aan referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. De onderhavige aanvraag is ingediend op 27 januari 2017. Op 30 juli 2019 heeft in het kader van het bezwaar een gehoor plaatsgevonden met referente.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat tussen referente en eisers sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In geschil is of verweerder een juiste, op grond van artikel 8 EVRM vereiste, belangenafweging heeft gemaakt.
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [1] en die van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] volgt dat de staatssecretaris bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van privéleven en familie- en gezinsleven een “fair balance” moet vinden tussen het belang van de vreemdeling en de gezinsleden enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moet hij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. Volgens eveneens vaste jurisprudentie van het EHRM [3] dienen in alle beslissingen aangaande kinderen hun belangen een eerste overweging te vormen en moet aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht toekomen.
5. De rechter moet desgewenst toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, zo ja, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van een vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.
6. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen omdat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eisers en referente. In het kader van de belangenafweging betrekt verweerder samengevat het volgende. Het economische belang is in het nadeel van eisers gewogen omdat referente niet beschikt over voldoende middelen waarmee kan worden bijgedragen aan de kosten van het levensonderhoud van eisers. Ook in het nadeel van eisers is meegewogen dat het gaat om een eerste toelating en dat eisers binding hebben met Somalië. Eisers gaan naar een Koranschool en verblijven sinds 2015 bij een buurvrouw. Niet gebleken is dat het verblijf bij de buurvrouw niet kan worden voortgezet. Eisers zijn financieel afhankelijk van de oom van de moeder van referente (door referente opa genoemd). Nu referente via Nidos bij een Somalische vrouw woont en een studie volgt, wordt niet aannemelijk geacht dat zij de zorg die de buurvrouw voor eisers draagt daadwerkelijk kan en zal overnemen. In het voordeel van eisers is betrokken dat er een objectieve belemmering voor het uitoefenen van het gezinsleven in Somalië bestaat en dat referente banden heeft met Nederland.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de overweging dat afwijzing van de aanvraag niet in strijd met artikel 3 IVRK [4] is omdat het belang van eisers om het gezinsleven uit te oefenen en voort te zetten bij de buurvrouw in Somalië zwaarder weegt dan het belang van referente om het gezinsleven met eisers uit te oefenen in Nederland, inderdaad niet geheel juist is. Verweerder heeft zijn standpunt met betrekking tot het verblijf van de buurvrouw nader toegelicht. Los van de vraag of de buurvrouw daadwerkelijk het gezag over eisers heeft, staat vast dat zij sinds het overlijden van hun vader en het vertrek van hun moeder – op verzoek van hun opa – verzorgd worden door de buurvrouw. Meegewogen wordt dat niet is gebleken dat die omstandigheid slechts van tijdelijke aard is en evenmin dat de buurvrouw niet langer voor eisers zou kunnen zorgen.
6.1
Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in hun nadeel uitvalt. Verweerder heeft ten onrechte de economische belangen zwaar later wegen, dit omdat referente minderjarig is. Zij bereidt zich door haar studie voor op betaald werk en deze situatie is daarom tijdelijk. Verweerder stelt dus ten onrechte dat de overkomst van eisers tot een zware belasting van de openbare kas zal leiden. Ook heeft verweerder niet onderbouwd waarom aan het economisch belang van de Nederlandse staat veel gewicht toekomt.
Verder stelt verweerder ten onrechte dat het belang van eisers om hun gezinsleven voort te zetten bij de buurvrouw zwaarder weegt dan het belang van referente om het gezinsleven met haar broers in Nederland uit te oefenen. Zowel eisers en referente wensen met elkaar herenigd te worden en nu er een objectieve belemmering is om de hereniging in Somalië plaats te laten vinden, wensen zij die hereniging in Nederland plaats te laten vinden. De aanname dat het in het belang van eisers is om niet van de buurvrouw te worden gescheiden is niet onderbouwd en onjuist, nu deze in weerwil van de wens van eisers en referente is. Eisers zijn hun hele leven opgegroeid met referente en niet met de buurvrouw die hen tijdelijk uit de nood helpt. Zonder deskundig onderzoek had verweerder zich niet op het standpunt kunnen stellen dat het niet in het belang van eisers is om naar Nederland te komen. De emotionele banden tussen eisers en referente zijn ten onrechte niet in de belangenafweging betrokken. Verweerder betrekt bij de weging van de belangen van de kinderen ten onrechte de vraag wie er voor eisers zal kunnen gaan zorgen, nu het in de belangenafweging enkel om de vraag gaat of het in het belang van eisers en referente is om met elkaar herenigd te worden. Ten slotte is de stelling dat de buurvrouw het gezag voert over eisers onjuist.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de weigering om aan eisers een mvv te verlenen niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft alle van belang zijnde feiten en omstandigheden, in zijn belangenafweging betrokken. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte in sterke mate ten nadele van eisers de omstandigheid betrokken dat referente niet over voldoende middelen beschikt waarmee kan worden bijgedragen aan de kosten van het levensonderhoud van eisers. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte meegewogen dat zij zelf nog minderjarig is, nog een studie volgt, vakantiewerk deed en onder voogdij staat van stichting Nidos en dat de overkomst van eisers dus kosten met zich zal meebrengen zoals voor de opvang en verzorging die ten laste komen van de Nederlandse staat. Zoals verweerder ook ter zitting heeft betoogd, maakt het feit dat zij momenteel een studie volgt dit niet anders, omdat op dit moment nog niet goed valt in te schatten wanneer en of referente economisch zelfstandig zal worden. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 3 van het IVRK. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in het verweerschrift zijn standpunt hierover heeft verduidelijkt en niet ten onrechte in de belangenafweging heeft betrokken dat zij sinds het overlijden van de vader en het vertrek van hun moeder, op verzoek van de oom van de moeder van referente (opa), worden verzorgd door de buurvrouw en daar wonen en dat eisers maandelijks geld van de oom van de moeder van referente krijgen. Verweerder heeft niet ten onrechte meegewogen dat niet is gebleken dat de zorg door de buurvrouw tijdelijk van aard is, en evenmin dat de buurvrouw niet langer voor eisers kan zorgen. Vast staat dat referente die zelf nog minderjarig is, via stichting Nidos bij een Somalische vrouw woont en nog een studie volgt. Verweerder heeft zich daarom op goede gronden en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat referente de zorg die de buurvrouw voor eisers draagt daadwerkelijk zelf zou kunnen overnemen. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder de belangen van de kinderen voldoende heeft meegewogen. De onderlinge band van eisers is in de oordeelsvorming betrokken, doordat verweerder ervan uitgaat dat sprake is van familieleven tussen eisers en referente. In samenhang met de andere omstandigheden die verweerder in zijn beoordeling heeft betrokken, heeft hij deugdelijk gemotiveerd dat de door hem gemaakte afweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen het belang van de vreemdeling en de gezinsleden enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier. De beslissing is gedaan op 29 juli 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Onder meer de arresten Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 (nr. 50435/99), Osman tegen Denemarken van 14 juni 2011 (nr. 38058/09), Nunez tegen Noorwegen van 28 juni 2011 (nr. 55597/09) en het arrest Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012.
2.Onder meer de uitspraak van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527.
3.Arresten van het EHRM van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland,ECLI:NL:XX:2014:100 en van 8 november 2016, El Ghatet tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110.
4.(Internationaal) Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).