ECLI:NL:RBDHA:2020:7433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na intrekking en herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 4 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Kaya, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door F. Latenstein. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat op 23 september 2019 het bezwaar van eiseres tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Eiseres had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar deze was per 28 november 2016 ingetrokken omdat zij toen voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres meldde op 16 januari 2019 een verslechtering van haar gezondheidstoestand en vroeg om herbeoordeling. Verweerder stelde echter dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was, gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen. Tijdens de zitting op 28 juli 2020 werd de zaak besproken, waarbij eiseres haar standpunt over de toegenomen beperkingen naar voren bracht, ondersteund door een expertise-rapport van 15 juli 2020. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiseres juist hadden ingeschat. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6948

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Kaya),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres per 1 januari 2017 een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 23 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft telefonisch plaatsgevonden op 28 juli 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft zich op 31 juli 2012 met psychische en lichamelijke klachten ziekgemeld voor haar werkzaamheden als beveiligingsmedewerker. In verband hiermee heeft verweerder aan eiseres per 29 juli 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering krachtens de WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. De WIA-uitkering is per 29 januari 2016 voortgezet als een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2
Verweerder heeft de WIA-uitkering van eiseres per 28 november 2016 ingetrokken op de grond dat eiseres per die datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en, nadat het bezwaar ongegrond was verklaard door verweerder, beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij uitspraak van 10 augustus 2017 heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Bij uitspraak van 21 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3
Eiseres heeft op 16 januari 2019 bij verweerder gemeld dat haar gezondheidstoestand per 1 januari 2017 is verslechterd en heeft verzocht om een herbeoordeling.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de rapporten van de verzekeringsartsen, er geen sprake is van een toename van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar nadat de WIA-uitkering werd ingetrokken.
3. Eiseres acht zich toegenomen arbeidsongeschikt. Bij haar is een halstumor vastgesteld en verder heeft zij astma en artrose in haar hele lichaam. Het is niet aannemelijk dat de tumor, in het licht van de overige aanwezige klachten, haar op geen enkele vorm belemmert in haar functioneren. Ook heeft zij beperkingen aan haar hand als gevolg van een uit de kom gegane duim. Naar haar mening zijn er door de verzekeringsartsen te geringe beperkingen aangenomen. In beroep heeft eiseres een expertise-rapport overgelegd van een verzekeringsarts van 15 juli 2020. Hieruit blijkt volgens eiseres dat er wel sprake is van toegenomen beperkingen, die geleidelijk zijn ontstaan in de loop van 2018/2019.
4. Ingevolge artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIA herleeft, indien op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel a, tweede of derde lid het recht op een WGA-uitkering is geëindigd, het recht op die uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35% en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
5.1.
Naar aanleiding van de melding van eiseres dat haar gezondheidstoestand is verslechterd, heeft de verzekeringsarts een onderzoek ingesteld. Deze arts heeft eiseres op 21 februari 2019 lichamelijk en psychisch onderzocht. Voorts heeft hij dossieronderzoek gedaan. Daaruit is naar voren gekomen dat de depressieve klachten van eiseres ook al voor 1 januari 2017 bestonden en dat deze nog steeds aanwezig zijn. In de eerder opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren al rekening gehouden met forse psychische beperkingen en er is geen reden om meer beperkingen aan te nemen. Ook de lichamelijke klachten leiden niet tot aanpassing van de FML. De rugklachten zijn geduid als aspecifieke pseudo radiculaire pijnklachten. Bij het onderzoek bleek een normale handfunctie en uit de informatie van de orthopaedisch chirurg blijkt dat eiseres door moet gaan met mobilisatietherapie via de handtherapeut. Ook uit die informatie blijkt niet dat eiseres beperkt is in vingergrepen. Ten aanzien van de KNO-klachten zijn er geen nieuwe medische feiten. Er was volgens de oncologisch chirurg geen indicatie tot opereren van de halstumor en het beleid is expectatief. Verder is in de eerdere FML rekening gehouden met diverse beperkingen ten gevolge van de gewrichtspijnklachten van eiseres. Deze klachten zijn nog steeds aanwezig, maar niet toegenomen. Wat betreft de longklachten blijkt uit de informatie van de longarts dat eiseres tevreden is over de longmedicatie en dat voorts niet blijkt dat de longarts spreekt over een apneu. Tot slot is er volgens de verzekeringsarts geen reden om een urenbeperking aan te nemen, aangezien eiseres niet structureel rustmomenten nodig heeft.
5.2.
De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de verzekeringsarts beoordeeld. Zij heeft eiseres gezien op haar spreekuur en heeft kennis genomen van de informatie van de behandeld artsen. De verzekeringsarts b&b vermeldt in haar rapport dat de heupklachten lijken te berusten op een bursitis trochanterica en dat er geen cox-artrose is vastgesteld. Eiseres is al fors beperkt ten aanzien van dynamische- en statische houdingen en is er geen aanleiding om vanwege de heupklachten meer beperkingen aan te nemen. Bij het huidig onderzoek heeft eiseres een normale spraak en stem, zodat de halstumor niet tot aanvullende beperkingen leidt. De oncoloog chirurg geeft ook aan dat Warthin tumor een benigne afwijking is en er geen noodzaak tot direct opereren is. Ook de verzekeringsarts b&b heeft bij onderzoek geen functiebeperkingen van de handen kunnen vaststellen. Eiseres is voor haar handklachten ook niet onder specialistisch behandeling. Ten aanzien van de rugklachten en de overige gewrichtsklachten is er naar de mening van verzekeringsarts b&b geen sprake van nieuwe medische feiten en is in de FML reeds een fors beperkte fysieke belastbaarheid geaccepteerd. Ook ten aanzien van de psychische klachten is in de FML voldoende rekening gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is verlopen en dat de beperkingen van eiser juist zijn ingeschat door de verzekeringsartsen. Uit hun rapporten blijkt dat zij elke klacht van eiseres hebben meegewogen en hebben vertaald naar de FML. De medische informatie van de behandelend sector waarover de verzekeringsartsen de beschikking hadden stemt overeen met de conclusies van de verzekeringsartsen.
6.2
De door eiseres in beroep overgelegde expertise van 15 juli 2020 geeft de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen. Deze verzekeringsarts-experteur heeft in zijn rapport geconcludeerd dat er per 1 januari 2017 geen sprake is van toegenomen beperkingen op grond van dezelfde ziekteoorzaak, maar dat dit wel het geval is per heden, waarbij de beperkingen in de loop van 2018/2019 geleidelijk zijn toegenomen. De arts heeft daarbij vermeld dat dit zijn oorzaak vindt in de psychische problematiek in combinatie met de ernstige obesitas en de lichamelijke conditie van eiseres. De verzekeringsarts schrijft de toegenomen psychische beperkingen mede toe aan een posttraumatisch stresssyndroom (naast de al bekende depressieve stoornis). Naar het oordeel van de rechtbank vindt dit laatste echter geen steun in de voorhanden medische gegevens. In het dossier bevindt zich informatie van 19 maart 2019 van de behandelaar van PsyZorg, waaruit niet blijkt van een dergelijk stresssyndroom. Ook de verzekeringsartsen hebben dit niet vastgesteld bij eiseres.
Voorts vermeldt de verzekeringsarts-experteur, kennelijk naar aanleiding van de anamnese, cognitieve beperkingen bij eiseres zonder dat blijkt van enig medisch onderzoek op dat vlak.
Tot geeft de verzekeringsarts-experteur, die eiseres niet lichamelijk heeft onderzocht, niet aan welke klacht wanneer en in welke mate is toegenomen en evenmin op basis van welke medische informatie dat is bepaald.
6.3
Eiseres heeft nog opgemerkt dat de verzekeringsarts-experteur zich afvraagt of de belastbaarheid per augustus 2016 wel adequaat is beoordeeld. De rechtbank is echter van oordeel dat dit geen rol kan spelen in de beoordeling van deze zaak, reeds omdat de Centrale Raad van Beroep bij zijn uitspraak van 21 november 2019 heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van eiseres per 28 november 2016 juist is vastgesteld door verweerder.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er bij eiseres geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht niet in aanmerking gebracht voor herleving van haar WIA-uitkering.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 augustus 2020 door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.