ECLI:NL:RBDHA:2020:7368
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na eerdere uitspraak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Ethiopische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit besluit was genomen op 30 april 2020, waarbij tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar was opgelegd. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 30 juli 2020, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.S.M. Rietveld, en een tolk, N. Fictoor. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. G. van Reemst. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de rechtbank inmiddels al had geoordeeld over het beroep in een andere zaak (NL20.10192), waardoor de mogelijkheid voor een voorlopige voorziening niet meer bestond. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, in aanwezigheid van griffier mr. K.A. Linthout. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze later alsnog openbaar worden gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.