ECLI:NL:RBDHA:2020:7364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.8297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van discriminatie en geloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een vrouw van Dominicaanse afkomst met Haïtiaanse roots, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was. Eiseres had aangevoerd dat zij slachtoffer was van discriminatie en dat haar geloofwaardigheid in het geding was. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de Staatssecretaris de relevante elementen in het asielrelaas van eiseres correct had beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de problemen die eiseres had ondervonden, niet zodanig ernstig waren dat zij niet in haar levensonderhoud kon voorzien of dat zij niet op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico liep op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de aanvraag van eiseres als ongegrond verklaard en het beroep verworpen. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.A. Linthout, griffier. De uitspraak zal later openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8297

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

ProcesverloopBij besluit van 27 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarnaast is aan eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dan wel uitstel van vertrek verleend.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Vissers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Dominicaanse nationaliteit. Zij heeft op 22 juli 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiseres als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit en nationaliteit;
2) problemen met vader en partners;
3) problemen vanwege Haïtiaanse afkomst;
4) problemen met reisagent.
Verweerder heeft de elementen 1, 2 en 3 geloofwaardig geacht. Het vierde element heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder vindt het verder niet aannemelijk dat de door eiseres ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor haar onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Ten aanzien van de geloofwaardig geachte problemen met de vader en partners van eiseres heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de politie niet in staat of welwillend is om eiseres te helpen. Eiseres heeft haar aangiften niet doorgezet en heeft niet de hulp en bescherming van de Dominicaanse politie afgewacht. Gelet daarop komt eiseres volgens verweerder niet in aanmerking voor toelating als vluchteling. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat zij toegang heeft gehad tot haar telefoon en sociale media in het detentiecentrum op Schiphol. Bij de beoordeling van het vierde relevante element, heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiseres deze toegang niet had. Eiseres voert verder aan dat verweerder het oordeel over de geloofwaardigheid van het vierde relevante element ten onrechte mede heeft gebaseerd op tegenstrijdige verklaringen die eiseres zou hebben afgelegd. In dit kader verwijst eiseres naar de zienswijze, de correcties en aanvullingen, en stelt zij dat ze hier tijdens het nader gehoor ook al opheldering over heeft gegeven. Eiseres ontkent dat zij wisselend heeft verklaard en als dat al zo was, dan heeft eiseres direct tijdens het gehoor aangegeven dat zij de vraag mogelijk verkeerd had begrepen. Verweerder heeft de verklaringen van eiseres over de contacten met haar familie en vriend(inn)en, ten onrechte en in strijd met Werkinstructie 2014/10 ongeloofwaardig geacht. Eiseres verwijst naar pagina 7 van de Werkinstructie. Verweerder had de bedreigingen van de reisagent volgens eiseres geloofwaardig moeten achten.
3.1.
Verweerder heeft zich ter zitting onder verwijzing naar het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres in het detentiecentrum wel toegang heeft kunnen hebben tot haar telefoon en dat eiseres daar heeft kunnen telefoneren. Dit wordt eiseres niet tegengeworpen, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is of eiseres andere mensen dan haar familieleden heeft gebeld of daarvan berichtjes heeft beantwoord. Tijdens het nader gehoor heeft eiseres eerst verklaard dat zij contact heeft gehad met haar moeder, zus, dochters, en een neef en dat ze ook gebeld heeft met “de man van de papieren”, maar daar stelt ze geen contact mee te hebben kunnen krijgen (pagina 30, derde alinea van onder). Direct daarna is aan eiseres gevraagd of ze verder nog contact heeft gehad met mensen buiten Nederland, sinds haar aankomst in Nederland. Daarop heeft eiseres ‘nee’ geantwoord. De gehoorambtenaar heeft eiseres tijdens het nader gehoor gevraagd uitleg te geven over de omstandigheid dat eiseres heeft verklaard in Nederland geen contact te hebben gehad met mensen buiten haar familie, terwijl ze ook verklaard heeft met anderen contact te hebben gehad. Eiseres heeft geantwoord dat ze begrepen had of ze met mensen in Nederland contact had gehad en heeft verder geantwoord: “En met die telefoon heb ik alleen mijn familie gebeld.” Deze verklaring verklaart echter niet dat eiseres, voordat ze geconfronteerd werd met de tegenstrijdigheid, ook op een andere vraag heeft geantwoord: Ik belde naar Suriname met iemand, en nog een dame die ik ken ” (pagina 31, eerste alinea, rapport nader gehoor).
In de zienswijze is toegelicht dat eiseres aanvankelijk had begrepen dat haar was gevraagd met wie zij telefonisch contact had gehad. Dat waren haar familieleden. Met de andere dames zou betrokkene via social media (berichten)contact hebben gehad. Deze verklaring heeft verweerder echter niet hoeven volgen, gelet op de hiervoor geciteerde verklaring op pagina 31, eerste alinea, van het rapport nader gehoor.
4. Eiseres voert verder aan dat er op de Dominicaanse Republiek grote problemen zijn met betrekking tot geweld tegen vrouwen. Eiseres stelt dat zij behoort tot een specifieke sociale groep, namelijk de sociale groep van arme vrouwen van Haïtiaanse afkomst die slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld. Verweerder is volgens eiseres ten onrechte voorbij gegaan aan deze specificering. Verweerder had deze kenmerken in samenhang moeten beoordelen en op basis daarvan een redelijke risico inschatting moeten maken.
4.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat wordt toegegeven dat de omstandigheden voor vrouwen in de Dominicaanse Republiek slechter zijn dan in Nederland. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit ook geldt voor vrouwen van Haïtiaanse afkomst en dat deze omstandigheid is betrokken in de besluitvorming. De situatie is volgens verweerder echter niet zodanig, dat deze vrouwen als specifieke sociale groep moeten worden aangemerkt, waarvan alle leden moeten worden beschermd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op dit standpunt gesteld en heeft hij dit standpunt ook deugdelijk gemotiveerd.
5. Eiseres voert aan dat de discriminatie die zij, als lid van de sociale groep van arme vrouwen van Haïtiaanse afkomst die slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld, heeft ondervonden maakte dat sprake was van ernstige beperkingen in haar bestaansmogelijkheden. De politie wilde eiseres geen effectieve bescherming bieden. Daarnaast is de discriminatie vanwege haar Haïtiaanse afkomst die eiseres heeft ondervonden ten onrechte door verweerder als op zichzelf staand onderdeel beoordeeld. Eiseres wijst op de grote verschillen in welvaart en schoolopleiding tussen etnische Haïtianen en etnische Dominicanen en stelt dat verweerder zich hiervan kennelijk onvoldoende bewust is. Haïtianen wonen vooral in de krottenwijken, die zeer onveilig zijn en geen enkel perspectief op betere omstandigheden bieden.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de Dominicaanse politie niet in staat is of niet welwillend is om eiseres te helpen. Niet is gebleken dat eiseres geen bescherming kan krijgen. Eiseres heeft verklaard dat haar vader een contactverbod heeft gekregen en ook is haar verteld dat haar vader een lange gevangenisstraf zou krijgen als eiseres de aanklacht zou doorzetten. Eiseres heeft ook verklaard aangifte te hebben gedaan tegen [A] en tegen de broer van [A] . Nu eiseres niet de hulp en bescherming van de Dominicaanse politie heeft afgewacht, gaat de rechtbank voorbij aan het betoog van eiseres op dit punt.
5.2.
Ten aanzien van de door eiseres ondervonden discriminatie overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat er in de Dominicaanse Republiek (enige vorm van) discriminatie plaatsvindt ten aanzien van Haïtiaanse burgers. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege de door haar ondervonden discriminatie zo ernstig werd beperkt in haar bestaansmogelijkheden dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren. Verweerder heeft in de besluitvorming kunnen betrekken dat eiseres tot aan haar vertrek heeft kunnen werken als naaister, eerst bij mensen thuis en vervolgens in haar eigen huis. Ook heeft verweerder kunnen meewegen dat eiseres scholing gehad heeft, zij altijd onderdak gehad heeft, zij door de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek van documenten is voorzien, en dat niet is gebleken dat haar ooit de toegang tot medische zorg is ontzegd. Tevens heeft verweerder kunnen meewegen dat niet is gebleken dat eiseres geen sociale contacten heeft kunnen onderhouden, en dat eiseres aan het sociale en maatschappelijke leven in de Dominicaanse Republiek heeft kunnen deelnemen.
5.3.
Voor zover eiseres aanvoert dat zij vanwege de reisagent een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de problemen met de reisagent niet geloofwaardig zijn geacht en dat reeds hierom een dergelijk risico niet wordt aangenomen.
6. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
7. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.A. Linthout, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.