ECLI:NL:RBDHA:2020:7359
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na eerdere uitspraak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Iraanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de aanvraag als kennelijk ongegrond werd aangemerkt. Daarnaast was verzoeker geen verblijfsvergunning regulier verleend en was er geen uitstel van vertrek verleend. Verzoeker heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 30 juli 2020, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter overwoog dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien er op dezelfde dag uitspraak was gedaan in een andere zaak (NL20.10880), was een voorlopige voorziening niet meer mogelijk. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, in aanwezigheid van griffier mr. K.A. Linthout. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.