Op 3 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, wonende in Spanje, had zich op 26 juni 2020 tot de voorzieningenrechter gewend met een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, dat op 4 mei 2020 het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaarde. Verzoeker had hiertegen bezwaar aangetekend, waarop verweerder op 6 juli 2020 het bezwaar gegrond verklaarde en de ongeldigverklaring herroept. Verweerder gaf aan bereid te zijn de kosten voor de behandeling van het bezwaar te vergoeden. Na deze herroeping trok verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening in, maar verzocht verweerder wel in de proceskosten te veroordelen.
De voorzieningenrechter overwoog dat, nu de ongeldigverklaring was herroepen, verweerder tegemoet was gekomen aan het verzoek van verzoeker. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten werd als gegrond beschouwd. De voorzieningenrechter heeft verweerder veroordeeld in de door verzoeker gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 525,00, en bovendien werd verweerder opgedragen het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,00 te vergoeden. Deze beslissing werd genomen in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar later alsnog gepubliceerd zal worden op de website van de rechtspraak.