ECLI:NL:RBDHA:2020:7279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning wegens drugsvondst

Op 3 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een woning in Zoetermeer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Dit besluit volgde op de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning en de kelderbox, waarbij de vorige huurder op 18 februari 2020 was opgepakt. Verzoeker stelde dat de sluiting niet meer noodzakelijk was vanwege het tijdsverloop en het feit dat de nieuwe huurders niets met drugs te maken hadden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoedeisend belang en dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting van de woning. De rechter benadrukte dat de aanwezigheid van drugs in de woning een verstoring van de openbare orde met zich meebracht, ongeacht het tijdsverloop. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarbij hij opmerkte dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor het aantrekken van nieuwe huurders zonder eerst bij de burgemeester te informeren naar de status van de woning.

De uitspraak werd gedaan in een zitting die via een skype-verbinding plaatsvond, en de beslissing werd niet op een openbare zitting uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit in bezwaar hoogstwaarschijnlijk zal standhouden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4568
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 augustus 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

tegen

de burgemeester van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Bijleveld).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de sluiting bevolen van de woning aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] (de woning) voor de duur van drie maanden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mail van 8 juli 2020 heeft verweerder desgevraagd laten weten de werking van het primaire besluit op te schorten tot dat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2020.
Partijen zijn door middel van een skype-verbinding gehoord.
Verzoeker is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mevrouw [A] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de gevraagde voorziening aanwezig. De voorzieningenrechter zal op grond van de betrokken belangen, waarbij mogelijk een voorlopig rechtsmatigheidsoordeel wordt gegeven, beoordelen of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is eigenaar van de woning en verhuurt deze. Op 18 februari 2020 is in de kelderbox een grote hoeveelheid hard- en softdrugs aangetroffen. In de woning zelf zijn ook diverse goederen aangetroffen die in relatie staan tot drugshandel.
Tevens is er een voertuig in beslag genomen en doorzocht. Ook daarin zijn diverse drugs aangetroffen.
Verweerder heeft bij brief van 9 april 2020 aan verzoeker het voornemen geuit om de woning te sluiten voor een periode van drie maanden. Verzoeker heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
4. Verzoeker kan zich in het primaire besluit niet vinden aangezien de dader (de vorige huurder) welke verantwoordelijk is voor de gevonden drugs, al op 18 februari 2020 is opgepakt en in bewaring is gezet.
Het tijdsverloop tussen de constatering en het primaire besluit is vijf maanden. In deze periode is er nooit een drugs-gerelateerde melding van de nieuwe huurder of omwonenden geweest. De nieuwe huurders hebben niets met drugs te maken.
Van een dringende noodzaak tot sluiting van de woning lijkt geen sprake gelet op het tijdsverloop.
Verzoeker acht voorts van belang dat de vorige huurder pas drie weken huurder was op het moment van de constatering op 18 februari 2020.
Tot slot is de sluiting van de woning in strijd met de mededeling van de politie dat de woning is vrijgegeven.
5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Vast staat dat in de woning en kelderbox verschillende drugs zijn aangetroffen en dat dit een handelshoeveelheid betreft. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven dat is voldaan aan de voorwaarden voor sluiting van de woning. Verzoeker is echter van mening dat een sluiting door tijdsverloop niet meer noodzakelijk is.
Anders dan verzoeker heeft betoogd, acht de voorzieningenrechter het enkele tijdsverloop tussen de constatering en het uiten van het voornemen tot sluiten en het daadwerkelijk uitvaardigen van het sluitingsbevel niet zo onredelijk lang dat geoordeeld moet worden dat verweerder in redelijkheid niet langer bevoegd was over te gaan tot sluiting. In dit licht is mede van belang dat verzoeker in die periode ook om zijn zienswijze met betrekking tot de sluiting is gevraagd en de uitkomst van het onderzoek door het NFI is afgewacht. Dat getuigt juist van zorgvuldige besluitvorming.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn betoog dat de sluiting niet meer noodzakelijk is en wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2043). De Afdeling oordeelt in die uitspraak dat voor het ontstaan van de sluitingsbevoegdheid niet vereist is dat de aanwezigheid van drugs in een woning overlast heeft veroorzaakt. Verder is de aanwezigheid van dermate grote hoeveelheden drugs naar zijn aard een verstoring van de openbare orde. Verweerder heeft er een groot belang bij die verstoring te herstellen, onder andere door voor de buurt zichtbaar tot sluiting over te gaan.
6. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid, na afweging van de betrokken belangen, een sluiting voor de duur van drie maanden heeft kunnen bevelen. Verweerder heeft in redelijkheid de conclusie kunnen trekken dat de situatie in dit geval voldoende ernstig was dat een sluiting van drie maanden nodig is om het duurzame herstel van de openbare orde te bewerkstelligen. Daarbij heeft verweerder onder andere de hoeveelheid aangetroffen drugs kunnen betrekken. Dat de dader en toenmalige huurder nog maar zeer kort in de woning woonachtig was, legt onvoldoende gewicht in de schaal voor een ander oordeel.
Dat verzoeker, met tussenkomst van een verhuurmakelaar, er voor gekozen heeft nieuwe huurders aan te trekken, komt voor zijn rekening en risico. Hierbij is ook van belang dat verzoeker dit had kunnen voorkomen door bij de burgemeester te informeren naar de stand van zaken rondom de woning voordat hij een nieuwe verplichting met betrekking tot de woning aan zou gaan.
Ook de omstandigheid dat de teammanager van Vergunningen, Toezicht en Handhaving (mr. Y.J.M. Breugem-Kosters) zowel het voornemen tot sluiting als de door de nieuwe huurders aangevraagde huisvestingsvergunning heeft ondertekend, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verweerder af had moeten zien van sluiting van de woning. Een teammanager is eindverantwoordelijke voor dergelijke brieven maar is niet betrokken bij de totstandkoming van de inhoud daarvan. Daarnaast is het de nieuwe huurders ook toegestaan te verblijven in de woning, behalve ten tijde van de sluiting.
Aan het feit dat de politie de woning heeft vrijgegeven na onderzoek, heeft verzoeker anders dan hij stelt, niet het vertrouwen mogen ontlenen dat geen sluiting van de woning meer zou volgen. Nog daargelaten dat daartoe geen schriftelijke, ongeclausuleerde toezegging is gedaan, is de politie niet de instantie die bevoegd is om een bevel tot sluiting te nemen.
7. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bestreden besluit in bezwaar hoogstwaarschijnlijk zal standhouden. In wat verzoeker aan belangen heeft gesteld, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende rechtvaardiging een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat verweerder de woning met onmiddellijke ingang kan sluiten. Daarbij verwacht de voorzieningenrechter wel dat verweerder verzoeker een enige tijd geeft om zijn huurders elders onder te brengen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier, op 3 augustus 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze beslissing niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.