ECLI:NL:RBDHA:2020:7278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
AWB 19/8903 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voorlopig verblijf wegens onvoldoende bewijs van familierechtelijke band

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Eritrese man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging voorlopig verblijf in Nederland om bij zijn minderjarige kind te kunnen verblijven. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij de vader was van het kind. Eiser voerde aan dat de gemeente Amersfoort hem had gevraagd om toestemming voor de verlenging van het paspoort van zijn kind, wat volgens hem de familierechtelijke band zou aantonen. Hij verwees ook naar een arrest van het Hof van Justitie, waarin werd gesteld dat stiefouderschap ook een familierechtelijke band kan opleveren.

De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen officiële documenten had overgelegd die de familierechtelijke relatie tussen hem en zijn kind konden bevestigen. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de vermelding van het huwelijk in de Basisregistratie Personen (BRP) niet voldoende bewijs opleverde voor het juridisch ouderschap van eiser. Eiser had geen ander bewijs overgelegd dat de inschrijving in de BRP ondersteunde, en de rechtbank vond het bewijsaanbod van eiser om alsnog stukken op te vragen te laat. Ook het argument van stiefouderschap werd verworpen, omdat eiser had erkend dat dit in zijn geval niet aan de orde was.

Daarnaast betoogde eiser dat hij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat het horen kon worden achterwege gelaten omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een ander besluit. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een machtiging voorlopig verblijf afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [1983] en heeft de Eritrese nationaliteit. Hij heeft een aanvraag ingediend om een machtiging voorlopig verblijf voor verblijf bij zijn minderjarige kind [minderjarige] in Nederland, die geboren is op [2006] .
2. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat eiser volgens hem niet heeft aangetoond dat hij de vader van [minderjarige] is. Ook heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij zorg- en opvoedingstaken heeft voor [minderjarige] en dat er een afhankelijkheidsrelatie tussen hen bestaat.
3.
Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte geen familierechtelijke band tussen hem en [minderjarige] heeft aangenomen. Eiser wijst er in dit kader op dat de gemeente Amersfoort toestemming aan eiser heeft gevraagd voor de verlenging van het paspoort van [minderjarige] , waaruit volgens eiser blijkt dat de gemeente de familieband erkent. Daarnaast blijkt volgens eiser uit het arrest Chavez-Vilchez [1] dat het niet om een biologische ouder hoeft te gaan, maar dat ook stiefouderschap een familierechtelijke band oplevert. Verder heeft verweerder volgens eiser ten onrechte geen DNA-onderzoek aangebonden vanwege eisers bewijsnood. Eiser betoogt daarnaast ter zitting dat uit het uittreksel uit de Basisregistratie personen (Brp) volgt dat hij en de moeder van [minderjarige] gehuwd zijn, en dat verweerder niet twijfelt aan het bestaan van dat huwelijk. Omdat [minderjarige] uit dat huwelijk geboren is, volgt daaruit eisers familierechtelijke band met hem, aldus eiser.
3.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat eiser geen officiële documenten heeft overgelegd van de familierechtelijke relatie tussen hem en [minderjarige] . De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder niet twijfelt aan het bestaan van het huwelijk tussen hem en de moeder van [minderjarige] . Verweerder heeft namelijk steeds te kennen gegeven dat bewijs van de familierechtelijke relatie moest worden overgelegd. Eisers verwijzing naar de vermelding van het huwelijk in de Brp en naar het uittreksel uit de Brp van 21 februari 2019, is niet voldoende om alsnog van het bestaan van het huwelijk uit te gaan. [2] Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de vermelding van het huwelijk niet als een begin van bewijs van het (juridisch) ouderschap van eiser moet worden beschouwd, op basis waarvan de bewijslast zou verschuiven naar verweerder. Van belang hierbij is dat eiser ter onderbouwing van het gestelde huwelijk geen enkel ander document heeft overgelegd. Het is niet duidelijk waarop de inschrijving in de Brp is gebaseerd. Evenmin is aangetoond dan wel gebleken dat daadwerkelijk is geverifieerd bij deze inschrijving of er sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. Het bewijsaanbod dat eiser ter zitting heeft gedaan om alsnog stukken op te vragen, is naar het oordeel van de rechtbank te laat gedaan, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Ook het betoog van eiser over het stiefouderschap slaagt niet. Eiser heeft ter zitting namelijk erkend dat dergelijk ouderschap in deze zaak niet aan de orde is.
Verder betoogt eiser ten onrechte dat verweerder hem een DNA-onderzoek had moeten aanbieden. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat het aan eiser zelf is om zo’n onderzoek te laten uitvoeren, omdat de bewijslast op hem rust. Eiser heeft niet onderbouwd waarom hij in bewijsnood verkeert.
De beroepsgrond slaagt niet.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat eisers beroepsgronden niets vermelden over de zorg- en opvoedingstaken van eiser voor [minderjarige] , en de afhankelijkheid tussen hen zoals bedoeld in paragraaf B2/10.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000. In wat namens eiser ter zitting naar voren is gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om alsnog een beroepsgrond over dit onderwerp tegen het bestreden besluit aan te nemen. Verweerder heeft in het besluit dan ook niet ten onrechte vermeld dat die afhankelijkheid en de zorgtaken niet aannemelijk zijn gemaakt door eiser.
4. Eiser voert ten slotte aan dat verweerder hem ten onrechte niet gehoord heeft in bezwaar, omdat er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar.
4.1.
De rechtbank volgt eiser niet. Van het horen kan worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. Deze situatie doet zich hier voor. Verweerder heeft daarom mogen afzien van het horen in bezwaar.
5. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van State van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1637).