ECLI:NL:RBDHA:2020:7245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
C/09/589851 / FA RK 20-1445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gericht op de betrokkene, geboren in 1987, die op dat moment vrijwillig was opgenomen in een zorginstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, ondanks haar psychische problemen, intrinsieke motivatie toont om behandeld te worden en dat zij zich vrijwillig heeft laten opnemen. De rechtbank heeft de argumenten van de betrokkene en haar advocaat gehoord, waarbij de betrokkene aangaf dat een zorgmachtiging haar benauwd maakt en haar eerder heeft getriggerd om alcohol te drinken. De advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek, en de psychiater bevestigde dat het moeilijk was om contact te houden met de betrokkene in een ambulante setting.

De rechtbank heeft overwogen dat er onvoldoende bewijs is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. De rechtbank concludeert dat de betrokkene momenteel in staat is om haar behandeling zonder verplichte zorg voort te zetten. De rechtbank wijst het verzoek tot zorgmachtiging af, met de opmerking dat indien de betrokkene zich in de toekomst verzet tegen noodzakelijke zorg, de behandelaren alsnog een zorgmachtiging kunnen aanvragen. De beslissing is genomen met inachtneming van de geldende wetgeving en de bijzondere omstandigheden rondom de coronamaatregelen.

De beschikking is gegeven door rechter O.F. Bouwman, bijgestaan door griffier K.S. Versteegen, en is vastgesteld op 15 juni 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/589851 / FA RK 20-1445
Datum beschikking: 29 mei 2020

Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

Beschikkingnaar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:

[betrokkene] ,

hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de accommodatie [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. P.J.W. de Water te Katwijk.

ProcesverloopBij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 3 maart 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging.

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een op 26 februari 2020 ondertekende medische verklaring van [psychiater 1] , die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij haar behandeling betrokken was;
- een zorgkaart van 25 februari 2020;
- een zorgplan van 25 februari 2020;
- een beoordeling van de geneesheer-directeur op het zorgplan van 27 februari 2020;
- een uittreksel uit de justitiële documentatie.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 mei 2020.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig telefonisch gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
- betrokkene;
- de advocaat;
- de ambulant [psychiater 2] .
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig werd geacht door de officier van justitie, is de officier van justitie niet telefonisch gehoord.

Standpunten ter zitting

Betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat zij sinds 25 mei 2020 op vrijwillige basis is opgenomen voor behandeling bij het [verblijfplaats] ). Hoewel ze het prettig vindt om zorg te krijgen, benauwd een zorgmachtiging haar en triggert dat haar eerder om weer alcohol te drinken. Eerdere opnames op vrijwillige basis zijn nooit voortijdig beëindigd door betrokkene. Zij staat open voor hulp van de Brijder en is voldoende in staat zelf aan te geven als het dreigt mis te gaan. De betrokkene gaat er vanuit dat zij ook zonder verplichte zorg de behandeling bij het [verblijfplaats] zal afronden.
Gelet op het voorgaande, heeft de advocaat namens betrokkene primair bepleit om afwijzing van het verzoek. Subsidiair bepleit de advocaat om een beperking in de duur van de machtiging.
De psychiater heeft ter zitting naar voren gebracht dat het in het ambulante kader lastig is geweest in contact te blijven met betrokkene om een goed beeld te kunnen krijgen van het onderliggende psychiatrische toestandsbeeld. De alcoholproblematiek van betrokkene heeft er daarbij aan in de weg gestaan de psychiatrische problematiek te kunnen behandelen. De opname bij het [verblijfplaats] is bedoelt om betrokkene langdurig te kunnen behandelen voor zowel de psychiatrische als de verslavingsproblematiek. Het is positief dat betrokkene zich vrijwillig heeft laten opnemen, maar het verplichtende kader van een zorgmachtiging kan meer zekerheid bieden dat de behandeling ook wordt afgemaakt.

Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat de behandeling van het verzoek tot een zorgmachtiging plaatsvindt na de in artikel 6:2 van de Wvggz genoemde beslistermijn. Als gevolg van de maatregelen die in maart 2020 door de rechtspraak zijn genomen in verband met het coronavirus is het om logistieke en personele redenen niet mogelijk gebleken om alle zaken binnen de daarvoor gestelde termijnen te behandelen. Met inachtneming van de Wvggz en de “Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. corona” zijn verzoeken die zien op (voortzetting van) een opname met voorrang behandeld. De wet verbindt echter geen sanctie aan het niet tijdig beslissen door de rechtbank op het verzoek. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in het verzoek.
Op 18 september 2019 is door de rechtbank een voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) verleend tot en met 18 maart 2020, welke vervolgens op 8 oktober 2019 is geconverteerd naar een voorlopige machtiging.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan psychische stoornissen, te weten een stoornis in het gebruik van alcohol, PTSS en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis.
Deze stoornissen leiden tot ernstig nadeel, gelegen in:
- levensgevaar;
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- bedreiging van de veiligheid van betrokkene al dan niet doordat hij onder invloed van een ander raakt.
Om het ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te herstellen zodanig dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, en de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.
Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is de rechtbank echter van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Anders dan voorheen, laat betrokkene intrinsieke motivatie zien behandeld te worden voor haar problematiek, door zich onder andere op vrijwillige basis te hebben laten opnemen in het [verblijfplaats] . Een zorgmachtiging om betrokkene opgenomen te krijgen of te laten blijven is dan ook op dit moment niet noodzakelijk gebleken. Hoewel de psychiater betwijfelt of betrokkene ook op de zwaardere momenten tijdens de opname gemotiveerd blijft voor haar behandeling, is op dit moment onvoldoende vast komen te staan dat deze twijfels dermate gegrond zijn dat een vangnet in de vorm van verplichte zorg middels een zorgmachtiging noodzakelijk is om betrokkene de behandeling goed te laten doorlopen. Daar komt bij dat de rechtbank niet kan uitsluiten dat het verlenen van een zorgmachtiging voor verplichte zorg op dit moment een negatieve uitwerking kan hebben op de motivatie van de betrokkene voor haar behandeling. De rechtbank overweegt ten overvloede dat indien betrokkene zich op enig moment verzet tegen de door de behandelaren noodzakelijk geachte zorg en daaruit ernstig nadeel voortvloeit of dreigt, de behandelaren de mogelijkheid hebben alsnog een zorgmachtiging dan wel een crisismaatregel aan te vragen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.F. Bouwman, rechter, bijgestaan door K.S. Versteegen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 mei 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 juni 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.