In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiser, eigenaar van een perceel zonder directe toegang tot de openbare weg, een vordering ingesteld tot aanwijzing van een noodweg op het perceel van gedaagde. Eiser heeft via openbaar vaarwater toegang tot zijn perceel, maar is recentelijk de toegang via het perceel van gedaagde ontzegd. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis geoordeeld dat de primaire vordering van eiser moet worden afgewezen. In het eindvonnis van 1 juli 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij zijn perceel niet behoorlijk kan exploiteren zonder een noodweg. De rechtbank overweegt dat de eigendom van gedaagde niet zonder meer kan worden ingeperkt en dat de vordering tot aanwijzing van een noodweg met grote terughoudendheid moet worden benaderd. Eiser heeft geen feiten aangedragen die de noodzaak van een noodweg onderbouwen, vooral gezien het feit dat hij via het openbaar vaarwater zijn perceel kan bereiken. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De kosten worden begroot op € 2.469, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.