In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, en gedaagde, de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. G.C. Nieuwland. Eiser vorderde onder andere dat gedaagde zou zorgen voor de aanwijzing van een deskundig strafrechtadvocaat en dat hij toegang zou krijgen tot zijn strafdossier. Eiser ondervond problemen in zijn strafproces, waaronder het ontbreken van een advocaat die bereid was om op toevoegingsbasis te werken. Hij stelde dat het Hof Arnhem-Leeuwarden in gebreke bleef met het aanwijzen van een advocaat en het verstrekken van een compleet strafdossier, wat volgens hem in strijd was met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser in beginsel alleen in zijn vorderingen in een kort geding ontvangen kan worden als er geen andere rechtsgang openstaat. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gevorderde voorzieningen niet konden worden toegewezen, omdat de procedure voor het aanvragen van een advocaat en het verkrijgen van het strafdossier al was geregeld in de strafprocedure. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van het geding.