ECLI:NL:RBDHA:2020:7210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
C/09/588446 KG ZA 20-141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding met betrekking tot strafproces en rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, en gedaagde, de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. G.C. Nieuwland. Eiser vorderde onder andere dat gedaagde zou zorgen voor de aanwijzing van een deskundig strafrechtadvocaat en dat hij toegang zou krijgen tot zijn strafdossier. Eiser ondervond problemen in zijn strafproces, waaronder het ontbreken van een advocaat die bereid was om op toevoegingsbasis te werken. Hij stelde dat het Hof Arnhem-Leeuwarden in gebreke bleef met het aanwijzen van een advocaat en het verstrekken van een compleet strafdossier, wat volgens hem in strijd was met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser in beginsel alleen in zijn vorderingen in een kort geding ontvangen kan worden als er geen andere rechtsgang openstaat. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gevorderde voorzieningen niet konden worden toegewezen, omdat de procedure voor het aanvragen van een advocaat en het verkrijgen van het strafdossier al was geregeld in de strafprocedure. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/588446 / KG ZA 20/141
Vonnis in kort geding van 18 maart 2020
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.G. Blasweiler te Ede (Gld),
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de op 12 maart 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Tegen eiser lopen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) al enkele jaren drie gevoegde strafzaken in hoger beroep (hierna: de strafprocedure). In de strafprocedure hebben al meerdere regiezittingen plaatsgevonden. De huidige stand van zaken is dat de inhoudelijke behandeling is gepland op 24 maart 2020.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
  • gedaagde te veroordelen ervoor zorg te dragen dat aan eiser een deskundig strafrechtadvocaat wordt toegewezen, die het vertrouwen van eiser heeft, bij het ontbreken waarvan eiser zelf een advocaat mag inschakelen, die door de Staat betaald wordt op basis van een toevoeging, ook al beschikt deze niet over een strafrechtspecialisatie, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • gedaagde te veroordelen ervoor zorg te dragen dat binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis aan (de advocaat van) eiser het complete, goed gedocumenteerde en geordende strafdossier met een inventarislijst wordt overhandigd, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • gedaagde te veroordelen om binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis aan het Hof te verzoeken voor de strafprocedure een ander Hof aan te wijzen of dat de voorzieningenrechter zelf een zodanig verzoek aan het Hof richt;
een en ander met veroordeling van gedaagde in de proceskosten op de wijze als vermeld in de dagvaarding.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Eiser ondervindt diverse problemen in zijn strafproces. Zo kan hij onder meer geen bijstand vinden van een deskundig strafrechtadvocaat, die bereid is zijn zaak op toevoegingsbasis aan te nemen. Het Hof blijft in gebreke met het toe- dan wel aanwijzen van een dergelijke advocaat aan eiser. Dat is strijdig met de artikelen 6 en 13 EVRM. Verder heeft eiser al vele malen aan het Hof verzocht om een compleet, goed geordend strafdossier, voorzien van een inventarislijst, aan te leveren, maar het Hof en het openbaar ministerie blijven in gebreke met de verstrekking daarvan. Eiser kan zich daardoor niet goed voorbereiden op de zitting van 24 maart aanstaande. Dat is in strijd met artikel 6 EVRM. Verder is de verhouding tussen eiser en het Hof inmiddels zodanig verhard, zo blijkt uit diverse door eiser genoemde feiten en omstandigheden, dat eiser er geen enkel vertrouwen meer in heeft dat het Hof zijn zaak eerlijk zal behandelen.
3.3.
Gedaagde voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat eiser in beginsel alleen in zijn vorderingen in een kort geding ontvangen kan worden als er geen andere, specifiek aangewezen, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang voor hem openstaat of open heeft gestaan, waarin hetzelfde resultaat kan of kon worden behaald als met dit kort geding. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties is hierop een uitzondering mogelijk, bijvoorbeeld indien bij de totstandkoming van beslissingen van de strafkamer fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd, zodanig dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Toe-/aanwijzing strafrechtadvocaat
4.2.
Gebleken is dat eiser in de strafprocedure meermaals aan het Hof heeft gevraagd om hem een raadsman toe te wijzen. De voorzitter van het Hof kan daartoe onder bepaalde omstandigheden op grond van artikel 41 lid 2 Sv een last geven aan de raad voor rechtsbijstand. Het Hof is daar echter niet toe overgegaan. Dat betreft een beslissing die is genomen in een met voldoende waarborgen omklede en daarvoor aangewezen procedure. Van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld onder 4.1 is hier geen sprake. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook acht geslagen op de omstandigheid dat eiser eind 2017 in de strafprocedure heeft meegedeeld dat hij toevoeging van een advocaat op de door het Hof genoemde gronden weigert. Voor het treffen van de gevorderde voorziening in dit geding is dan ook geen plaats.
4.3.
Overigens is de voor deze situatie geëigende procedure neergelegd in artikel 13 Advocatenwet. Op grond daarvan kan eiser zich wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak dient met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Ook indien de rechtzoekende naar het voorlopig oordeel van de deken in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand, dient de deken een advocaat aan te wijzen. De deken kan het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Wanneer de deken geen advocaat aanwijst, kan de belanghebbende beklag doen bij het Hof van Discipline.
4.4.
Gebleken is dat eiser een aantal jaar geleden die procedure heeft gevolgd en dat de deken toen ingevolge een beslissing van het Hof van Discipline een advocaat aan eiser heeft aangewezen. Volgens eiser kon die advocaat echter niet voor hem optreden omdat er sprake was van een belangenverstrengeling. Eiser heeft daarna niet nogmaals voormelde procedure gevolgd. Het standpunt van eiser dat het volgen van die procedure geen zin heeft, omdat er sprake is van een verstoorde verhouding met de betreffende deken, kan niet worden gevolgd vanwege de hiervoor vermelde mogelijkheid om beklag te doen bij het Hof van Discipline indien sprake is van een onwelgevallige beslissing van de deken. Aangenomen moet worden dat, zoals in het verleden ook is geschied, de deken in ieder geval voor de aanwijzing van een advocaat zal zorgen als het Hof van Discipline daartoe beslist. Dit alles geldt ten overvloede, gezien de conclusie als vermeld onder 4.2.
Het strafdossier
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat onduidelijk is of het aan de voormalige advocaat van eiser overhandigde strafdossier incompleet is, zoals eiser meent. De voorzieningenrechter kan er in dit geding niet van uitgaan dat dit zo is. Vaststaat namelijk dat de voormalige advocaat van eiser naar aanleiding van een aanbod van het Hof daartoe het originele dossier heeft doorgenomen om na te gaan of zij de beschikking over alle stukken heeft gekregen. In een e-mailbericht van 17 juni 2019 van de griffie van het Hof aan eiser staat hierover vermeld dat het Hof de voormalige advocaat van eiser van een volledig dossier heeft voorzien en dat zij in aanwezigheid van een griffiemedewerker het originele dossier heeft doorgenomen teneinde te checken of zij werkelijk de beschikking over alle stukken heeft en dat die situatie zich voordoet. Het ontbreken van een inventarislijst acht de voorzieningenrechter hierbij niet van belang nu een dergelijke lijst niet verplicht is.
4.6.
Wat echter ook zij van het voorgaande, dit alles betreft de procesvoering in de strafprocedure. Het is aan de rechter in die rechtsgang om daarover beslissingen te nemen. Er is in dit civiele geding geen plaats voor het treffen van voorzieningen in dat kader.
Aanwijzing ander Hof
4.7.
Eiser heeft ter zitting, op de vraag waarin het onrechtmatig handelen van gedaagde is gelegen, dat ten grondslag wordt gelegd aan deze vordering, verwezen naar de volgens hem aanwezige vooringenomenheid van zowel de vorige zittingscombinatie van het Hof als de nieuwe zittingscombinatie, die op 24 maart 2020 zijn strafzaken zal behandelen. De voorzieningenrechter overweegt gezien die toelichting dat, indien een procespartij meent dat daarvan sprake is, hem het wrakingsinstrument ten dienste staat. Het wrakingsverzoek dat eiser heeft gedaan, is echter afgewezen. Over het wrakingsverzoek dat eiser naar zijn zeggen nog zal gaan indienen, moet worden beslist in de daarvoor aangewezen procedure. Dit kort geding is er niet voor bestemd om op te komen tegen een eerdere afwijzing van een wrakingsverzoek of om vooruit te lopen op een nog te nemen beslissing door de wrakingskamer. Verder is het aan het Hof om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 62b RO. In deze civiele procedure is geen plaats voor een daaromtrent te treffen voorziening, ook niet voor een oplossingsgerichte voorziening of een voorziening uit coulance-oogpunt, zoals eiser ter zitting heeft geopperd.
4.8.
De gevorderde voorzieningen zullen gelet op het vorenstaande worden geweigerd. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
weigert de gevorderde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt eiser om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan gedaagde te betalen, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat eiser bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.
ts