ECLI:NL:RBDHA:2020:721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
19.2705
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende gemotiveerde afwijzing van asielaanvraag van Afghaanse vreemdeling met atheïsme als grond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse vreemdeling die zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De vreemdeling, geboren in 1999, stelde dat hij van zijn geloof was gevallen en atheïst was geworden, en vreesde vervolging in Afghanistan. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling's verklaringen over zijn afvalligheid en atheïsme ongeloofwaardig waren. De rechtbank wees op de relevante elementen in het asielrelaas van de vreemdeling, waaronder een eerdere verkrachting in Iran en de relatie met een zwangere vriendin in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet voldoende was onderbouwd en dat de vreemdeling's verklaringen niet op de juiste wijze waren beoordeeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 1.050,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.27050

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, geboren op [geboortedag] 1999, van Afghaanse nationaliteit,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

ProcesverloopBij besluit van 8 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Tevens heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.27051, plaatsgevonden op 13 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Attayee. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 29 december 2015 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 4 november 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 15 februari 2017 (ECLI:NL:RBOVE:2017:752) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard. Op 13 april 2017 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend, die hij op 12 juni 2017 heeft ingetrokken.
2. Op 21 juli 2019 heeft eiser wederom een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij van zijn geloof is gevallen en atheïst is geworden. Eiser vreest om die reden voor vervolging in Afghanistan. Op 4 november 2019 is eiser hierover gehoord.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. eiser heeft dingen meegemaakt die hij nog niet eerder heeft verteld, namelijk dat hij tijdens zijn vlucht in 2016 in Iran is verkracht;
2. eiser is atheïst;
3. eiser heeft in Nederland een vriendin die momenteel zwanger is.
4. Verweerder vindt schaamte onvoldoende reden voor eiser om niets over de verkrachting te vertellen in de eerste procedure. Het gegeven dat eiser in de eerste asielprocedure hier helemaal niets over gezegd heeft doet volgens verweerder afbreuk aan de geloofwaardigheid van de gestelde verkrachting. Verweerder heeft verder overwogen dat de verkrachting blijkens het relaas niet heeft plaatsgevonden in naam van de islam. Voor verweerder is dan ook niet duidelijk waarom eiser in de verkrachting (mede) aanleiding heeft gezien om van zijn islamitisch geloof te vallen. Verder overweegt verweerder dat de verkrachting voor eiser geen reden van vertrek vormde en dat eiser, als hij de verkrachting als zelfstandige reden voor vergunningverlening wil aanvoeren, dit in het kader van een reguliere procedure moet doen. Verweerder vindt het gestelde atheïsme van eiser verder niet geloofwaardig. Verweerder vindt dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over zijn geloofsafval, zodat het daaropvolgende atheïsme evenmin wordt gevolgd.
Ten aanzien van het element dat eiser een vriendin heeft in Nederland die zwanger is, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het opgelegde inreisverbod, in tegenstelling tot wat eiser stelt, niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat geen sprake is van een reeds geboren en door eiser erkend kind en de relatie met zijn vriendin niet is geformaliseerd.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze. Voor zover eiser in beroep niet toelicht waarom hij het met de motivering in het bestreden besluit niet eens is, komt aan zijn enkele verwijzing naar de zienswijze bij de beoordeling van het beroep geen betekenis toe.
6. Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Verweerder rekent hem ten onrechte aan dat hij niet eerder heeft verklaard over zijn verkrachting. Verweerder miskent in dit verband dat hij ten tijde van het gehoor in de vorige procedure pas 16 jaar was, hij zich schaamde en dat de verkrachting een traumatiserende gebeurtenis was. Verweerder plaatst de verkrachting verder niet in de juiste context van zijn relaas: eiser heeft nadrukkelijk verklaard dat de verkrachting niet de reden is voor zijn asielaanvraag, maar hij heeft willen aangeven welke impact de slechte behandeling door geloofsgenoten op hem heeft gehad. Voorts heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat zijn verklaringen over afvalligheid vaag en oppervlakkig zijn. Eiser heeft inzichtelijk verklaard over de gebeurtenissen die hem aan het denken hebben gezet en uiteindelijk het omslagpunt waarna hij onderzoek is gaan doen. Daarnaast stelt eiser dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij geen onderzoek zou hebben gedaan c.q. dat dit onderzoek zich beperkte tot het enkel lezen van blogs op internet en gesprekken met mensen. Verder is ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar (verwante) stromingen binnen het atheïsme. Tevens stelt eiser dat hem niet kan worden verweten dat hij nauwelijks activiteiten verricht binnen het atheïsme. In tegenstelling tot wat verweerder stelt, blijkt nergens dat een kenmerk van atheïsme is dat het godsbeeld actief wordt betwist. Verder volgt eiser verweerder niet in zijn standpunt dat het achterhouden van de achternaam van [naam] voor zijn rekening en risico komt. Bovendien draagt [naam] ’s achternaam niet bij aan de geloofwaardigheid van eisers afvalligheid en atheïsme. Verder stelt eiser dat ook indien hij niet als atheïst moet worden aangemerkt, verweerder geen goede beoordeling heeft gemaakt over zijn afvalligheid en wat dit betekent voor zijn terugkeer naar Afghanistan.
Verder stelt eiser dat de veiligheidssituatie in de provincie Ghor is verslechterd en dat in samenhang met zijn persoonlijke omstandigheden hij een risico loopt als jong volwassene te worden gerekruteerd. Omtrent de veiligheidssituatie verwijst eiser naar de zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 september 2019.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het feit dat eiser in de eerste procedure met geen woord heeft gerept over zijn verkrachting afbreuk doet aan de geloofwaardigheid daarvan in deze procedure. Dat alleen maakt eisers verklaring echter niet per se ongeloofwaardig, in aanmerking genomen dat eiser – zoals hij ook terecht aangeeft – tijdens de vorige procedure pas 16 jaar oud was en schaamte wel degelijk een rol kan spelen bij de keuze om niet over de verkrachting te verklaren, te meer als die verkrachting geen reden voor de asielaanvraag is.
9. Nu eiser de verkrachting niet aan zijn asielverzoek ten grondslag legt, leidt het gegeven dat verweerder geen duidelijk standpunt heeft ingenomen over de geloofwaardigheid van de verkrachting nog niet tot een gebrekkig gemotiveerd besluit. In het vervolg van de motivering van het besluit is verweerder van de verkrachting uitgegaan, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat verweerder deze heeft aangenomen.
10. Ook de opmerking van verweerder in de besluitvorming dat het ten nadele van eiser wordt uitgelegd dat hij weigert de achternaam van [naam] te geven kan de rechtbank volgen, al is de betekenis voor de geloofwaardigheid van de geloofsafval en het atheïsme beperkt. Het is immers aan eiser om volledig en naar waarheid zijn asielrelaas uiteen te zetten. Daarbij past geen terughoudendheid over de relevante feiten en gebeurtenissen.
11. Eiser heeft de verkrachting aangewezen als een aanleiding om te gaan twijfelen aan zijn geloof. Hij heeft hierover, kort gezegd, verklaard dat hij is opgevoed met de notie dat moslims goed zijn en niet-moslims fout. Vervolgens heeft eiser tijdens zijn vlucht ervaren dat hij door moslims werd mishandeld, dat hij na zijn eerdere afwijzende beschikking bij moslims geen onderdak kon vinden en dat hem daarentegen in Europa door niet-moslims een helpende hand is geboden en dat hij bij de atheïstische [naam] – die ook nog ongetrouwd samenleefde met een man – onderdak vond. Naar aanleiding van deze bevindingen is eiser gaan twijfelen aan zijn geloof, onderzoek gaan doen en is hij van zijn geloof gevallen.
12. Verweerder vindt deze verklaringen niet geloofwaardig omdat de slechte behandeling die eiser ten deel viel niet voortkwam uit religieuze overwegingen maar handelingen betroffen van individuen. Hetzelfde geldt voor de hulp die eiser kreeg uit niet-islamitische hoek; ook daar betrof het individuen die niet handelden uit religieuze overwegingen, zodat niet aannemelijk is dat eiser daardoor van zijn geloof is gevallen.
13. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering tekort schiet. Ook als gedrag (bijvoorbeeld de verkrachting door moslims en het aanbieden van onderdak door een atheïst) niet religieus geïnspireerd is, kan het eiser wel aangezet hebben tot twijfel aan zijn geloof. Daarbij is van belang om de gestelde opvoeding en het daaruitvolgende wereldbeeld van eiser onder ogen te zien; eiser heeft in wezen verklaard dat zijn feitelijke ervaringen daarmee niet te rijmen waren. Het is vervolgens, afgaande op eisers verklaringen in het nader gehoor, niet het individuele handelen van moslims dat eiser heeft geleid tot zijn afkeer van de islam, maar het onderzoek dat hij gedaan heeft en de tegenstrijdigheden in de Koran die hij daardoor onder ogen heeft gezien.
14. Dat verweerder verder aan eiser heeft tegengeworpen dat hij geen kennis heeft van de verschillende stromingen binnen het atheïsme vindt de rechtbank na het voorgaande geen voldoende overtuigend argument. Verder kan het actief uitdragen van atheïsme wel bijdragen aan de geloofwaardigheid daarvan. Maar dat is iets anders dan dat eiser zijn atheïsme actief uit zou moeten dragen om geloofwaardig te kunnen zijn, zoals in het voornemen wordt gesuggereerd.
15. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat in de besluitvorming als rode draad gelezen kan worden dat verweerder eisers verklaringen onvoldoende overtuigend vindt. Niet duidelijk wordt welk innerlijk proces eiser heeft doorlopen, of hij de gevolgen voor de relatie met familie heeft onderkend, welke gevolgen geloofsafval zou hebben voor eventuele terugkeer naar Afghanistan en welke motieven aanleiding hebben gegeven om als atheïst door het leven te willen gaan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit relevante vragen kunnen zijn, maar stelt vast dat dergelijke vraagtekens aan de besluitvorming niet (kenbaar) ten grondslag zijn gelegd.
16. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en daarom moet worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw op de aanvraag te beslissen. Wat eiser heeft aangevoerd over de huidige veiligheidssituatie hoeft niet meer besproken te worden, mede omdat deze situatie aan verandering onderhevig is.
17. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken. Deze kosten worden overeenkomstig het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050,00
(1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de behandeling ter zitting, met een waarde per punt van € 525,00 met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 8 november 2019;
  • draagt verweerder op opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Proudian, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar geschied op: 29 januari 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.