ECLI:NL:RBDHA:2020:7208
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na eerdere afwijzing verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Braziliaanse nationaliteit, had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 23 juli 2018 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond was afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een tussenuitspraak waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid gaf om gebreken in het besluit te herstellen. Na een nieuwe afwijzing van de aanvraag op 7 april 2020, heeft verzoekster opnieuw beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep had beslist in een andere zaak (NL20.10102). Hierdoor was er geen mogelijkheid meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. K.S. Smits, en is niet op een openbare zitting uitgesproken vanwege coronamaatregelen. De uitspraak is bekendgemaakt op 6 juli 2020.