ECLI:NL:RBDHA:2020:7192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
C/09/595149 / KG RK 20-818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in kort geding procedure met curator

Op 3 augustus 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had de wraking ingediend tegen mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, rechter in een kort geding procedure waarin hij betrokken was met zijn curator, mr. B.F. van Noort. De wrakingsgronden waren voornamelijk gebaseerd op procedurele beslissingen van de rechter, zoals het niet inhoudelijk reageren op verzoeken van verzoeker en het niet verlenen van uitstel voor het indienen van een schriftelijke reactie. De wrakingskamer oordeelde dat procedurele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen vormen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. In deze zaak was er geen sprake van dergelijke omstandigheden.

De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een schijn van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter in haar regierol aanzienlijke vrijheid heeft om het verloop van de procedure te bepalen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de drie rechters, en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/33
zaak- /rekestnummer: C/09/595149 / KG RK 20/818
hoofdzaak: C/09/592478 / KG ZA 20/386
Beslissing van 3 augustus 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. S.J. Hoekstra-van Vliet,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is mr. B.F. van Noort, curator in het faillissement van verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.B.J. Ridder Huyssen van Kattendijke.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 27 juni 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 3 juli 2020 en de bijbehorende producties;
- de brief van 6 juli 2020 van de griffier van de wrakingskamer, waarin wordt medegedeeld dat de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek plaats zal vinden op 20 juli 2020 om 09:30 uur;
- de brief van verzoeker van 7 juli 2020, onder meer inhoudende het verzoek de op 20 juli 2020 geplande zitting te verplaatsen en het verzoek om meer dan 30 minuten uit te trekken voor deze zitting;
- de brief van de griffier van de wrakingskamer van 8 juli 2020, waarin de uitgangspunten bij het plannen van een wrakingszitting worden aangegeven, een voorstel wordt gedaan voor het verplaatsen van de zitting naar een avondzitting op korte termijn, op welk voorstel verzoeker tot 13 juli 2020 14.00 uur de tijd heeft gekregen te reageren, alsmede een afwijzing van het verzoek om meer dan 30 minuten te reserveren voor de zitting;
- de brief van verzoeker van 16 juli 2020, met een reactie op het standpunt van de rechter en een verzoek tot wraking van de wrakingskamer;
- de beslissing op het verzoek tot wraking van de wrakingskamer van 20 juli 2020 (zie de op schrift gestelde beslissing onder zaak-/rekestnummer C/09/596474 / KG RK 20-939).
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de belanghebbende en zijn raadsman.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/592478 / KG ZA 20/386 tussen verzoeker en curator mr. B.F. van Noort, welke zaak een kort geding procedure betreft ter zake ontruiming van een woning.
Op 18 mei 2020 is de betekende dagvaarding ter griffie ontvangen, waarna partijen op 19 mei 2020 door de griffie zijn bericht dat de procedure in verband met de getroffen maatregelen rondom het coronavirus zoveel mogelijk schriftelijk zal verlopen. Verzoeker wordt in deze brief medegedeeld dat hij uiterlijk 27 mei 2020 een schriftelijke reactie op de dagvaarding kan indienen en dat nadien, in beginsel, gelegenheid zal worden gegeven voor een tweede schriftelijke ronde.
Op 28 mei 2020 heeft verzoeker een e-mail naar de griffie gestuurd en de bijbehorende producties bij de Centrale Balie ingediend. In deze brief worden verschillende onderwerpen besproken en verzoekt verzoeker vier weken uitstel voor het indienen van een Conclusie van Antwoord.
Op 2 juni 2020 heeft de griffie partijen bericht dat (met de e-mail van verzoeker van 28 mei 2020) een schriftelijke reactie op de dagvaarding is ontvangen en dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet om een fysieke zitting te bepalen, waarbij partijen om hun verhinderdata worden gevraagd.
Op 14 en 16 juni 2020 stuurt verzoeker e-mails aan de griffie waarin hij vraagt om de naam van de voorzieningenrechter. In zijn e-mail van 16 juni 2020 stelt verzoeker daarnaast dat duidelijkheid moet worden verschaft over de positie van mr. Van Noort als curator en zijn eerder bij de rechter-commissaris in faillissementen ingediende verzoeken dienaangaande dienen te worden behandeld, voordat over kan worden gegaan tot behandeling van de zaak tussen verzoeker en de curator.
Op 17 juni 2020 heeft de griffie partijen bericht dat de zaak zal worden behandeld op 21 juli 2020 door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en dat voor de behandeling één uur is uitgetrokken met een spreektijd in eerste termijn van tien minuten. Daarnaast is medegedeeld dat de rechter voorafgaand aan de zitting geen inhoudelijke reactie zal geven op hetgeen verzoeker in zijn e-mail van 16 juni 2020 aan de orde heeft gesteld.
Op 27 juni 2020 heeft verzoeker schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd - zakelijk weergegeven -:
a. de rechter heeft niet inhoudelijk gereageerd op de brief van verzoeker van 28 mei
2020;
de rechter heeft het verzoek van verzoeker om uitstel te krijgen voor het indienen
van een Conclusie van Antwoord niet ingewilligd;
de rechter heeft afwijzend gereageerd op het verzoek van verzoeker om mr. Van
Noort niet-ontvankelijk te verklaren, althans diens vordering af te wijzen;
de rechter heeft onterecht het verzoek van verzoeker om meer behandel- en
spreektijd ter zitting afgewezen.
Voornoemde opstelling en handelwijze van de rechter leveren naar het oordeel van verzoeker grond op voor de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op 3 juli 2020 schriftelijk op het verzoek gereageerd. De rechter stelt in haar reactie voorop dat zij tot het moment dat het wrakingsverzoek op haar bureau kwam niet met het dossier bekend was en het dossier ook nog niet feitelijk aan haar was uitgereikt. Desalniettemin neemt de rechter haar formele verantwoordelijkheid voor de door de stafjurist genomen beslissingen zoals opgenomen in de brief van de rechtbank aan verzoeker van 17 juni 2020 en stelt de rechter zich ook achter deze beslissingen. De rechter heeft zich daarnaast kort gezegd op het standpunt gesteld dat, voor zover er beslissingen zijn genomen in dit dossier, het procedurele beslissingen betreffen die in lijn zijn met het kort geding reglement en dat dergelijke procedurele beslissingen geen grond voor wraking kunnen opleveren.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
Nog daargelaten de vraag of verzoeker zijn wrakingsverzoek tijdig heeft ingediend en dus kan worden ontvangen in zijn verzoek (het is onduidelijk wanneer verzoeker, die kennelijk niet beschikt over een internet aansluiting, de gewraakte e-mail van 17 juni 2020 heeft gezien), is de wrakingskamer van oordeel dat uit de door verzoeker aangevoerde gronden niet blijkt van (een schijn van) vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer overweegt hiertoe als volgt.
3.2.
Ten aanzien van wrakingsgronden a, b en d
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter die de zaak behandelt de regie voert. De rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de procedure en de zitting en de wijze van behandeling. De rechter heeft in deze regierol een aanzienlijke vrijheid. De beslissing om verzoeker geen uitstel te verlenen voor het indienen van een nadere schriftelijke reactie op de dagvaarding en het verzoek om meer behandel- en spreektijd af te wijzen (wrakingsgronden b en d) is naar het oordeel van de wrakingskamer een beslissing over de wijze van behandeling respectievelijk het verloop van de procedure en de zitting. Ook de beslissing om voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet inhoudelijk te reageren op de door verzoeker schriftelijk gedane verzoeken en genoemde incidenten (wrakingsgrond a) betreft een beslissing die ziet op het verloop van de procedure. Dergelijke procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen anders als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Door verzoeker is niet gesteld dat dit het geval is, en hiervan is de wrakingskamer ook niet gebleken. Het wrakingsverzoek wordt daarom op die gronden afgewezen.
3.3.
Ten aanzien van wrakingsgrond c
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen omdat zij afwijzend heeft gereageerd op het verzoek om mr. Van Noort niet-ontvankelijk te verklaren, althans diens vordering af te wijzen. De wrakingskamer acht deze door verzoeker aangevoerde grond onvoldoende onderbouwd. Uit de door de rechter bijgevoegde correspondentie tussen de rechtbank en verzoeker blijkt immers geenszins dat de rechter reeds een dergelijke inhoudelijke beslissing heeft genomen. Daarom wordt het verzoek op die grond afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• de rechter;
• de belanghebbende p/a zijn raadsman, mr. M.B.J. Ridder Huyssen van Kattendijke.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. E.F. Brinkman, M. Kramer en M. Knijff, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. van Holsteijn en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2020.
Bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.