ECLI:NL:RBDHA:2020:7179
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot medewerking aan inschrijving van Nederlandse echtscheiding in Turkije
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en haar ex-echtgenoot. De vrouw vorderde dat de man zou worden verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de erkenning en inschrijving van hun echtscheiding in Turkije. De vrouw had de Nederlandse nationaliteit verkregen, maar haar verzoek om afstand te doen van de Turkse nationaliteit was geweigerd omdat zij in Nederland anders geregistreerd stond dan in Turkije. De man weigerde zijn medewerking aan de inschrijving van de echtscheiding, wat de vrouw in een lastige positie bracht, aangezien dit haar Nederlandse nationaliteit in gevaar kon brengen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de man niet gedwongen kon worden om mee te werken aan de inschrijving van de echtscheiding. De rechter stelde vast dat de vrouw de mogelijkheid had om een erkenningsprocedure in Turkije te starten, waarvoor de medewerking van de man niet noodzakelijk was. De voorzieningenrechter benadrukte dat het recht van de man om verweer te voeren in de erkenningsprocedure niet mocht worden ontnomen. De vrouw had weliswaar een spoedeisend belang, maar de rechter vond dat dit niet voldoende was om de man te dwingen tot medewerking.
Uiteindelijk werd de vordering van de vrouw afgewezen en werd bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De uitspraak benadrukt de complexiteit van internationale echtscheidingen en de noodzaak voor partijen om hun rechten en plichten in verschillende rechtsgebieden te begrijpen.