ECLI:NL:RBDHA:2020:7171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
C/09/595504 / JE RK 20-1566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zonder instemmingsverklaring van gedragswetenschapper

Op 9 juli 2020 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Het verzoek was ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de gecertificeerde instelling, naar aanleiding van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de instemmingsverklaring van een onafhankelijke gedragswetenschapper ontbrak, wat volgens de Jeugdwet noodzakelijk is voor het verlenen van een machtiging. De gedragswetenschapper had eerder geconcludeerd dat gesloten jeugdhulp niet noodzakelijk was en dat de minderjarige, die feitelijk bij zijn ouders verbleef, de juiste hulpverlening thuis kon krijgen. De kinderrechter heeft de visie van de gedragswetenschapper gedeeld en geen aanleiding gezien om het verzoek van de gecertificeerde instelling aan te houden voor een nieuwe gedragswetenschapper. De kinderrechter heeft het verzoek tot machtiging afgewezen en benadrukt dat de ouders en de minderjarige open moeten staan voor de benodigde hulpverlening. Tevens is het verzoek van de moeder tot proceskostenveroordeling van de gecertificeerde instelling afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was van misbruik van procesbevoegdheden door de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft de ouders en de minderjarige aangemoedigd om samen te werken aan een succesvolle thuisplaatsing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/595504 / JE RK 20-1566
Datum uitspraak: 9 juli 2020

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

in de zaak naar aanleiding van het op 6 juli 2020 ingekomen verzoekschrift van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige]
advocaat: mr. R. Heemskerk, gevestigd te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.G.S.N. Asselbergs, gevestigd te Den Haag, en

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de verklaring van 8 juli 2020 van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 6.1.2,
zesde lid, van de Jeugdwet, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren
heeft onderzocht en waarbij de gedragswetenschapper niet heeft ingestemd met het verzoek dat gesloten jeugdhulp noodzakelijk is.
Voorts zijn ter zitting door de advocaat van de vader de volgende stukken overgelegd:
- een mail van Ambulante Jeugdhulp van 7 juli 2020;
- een mail van 9 juli 2020 van de [heer A.] van Begeleid Wonen Zuid-Holland, tevens persoonlijk begeleider van [minderjarige] bij Schakenbosch.
Op 9 juli 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
- [minderjarige] bijgestaan door mr. I.G.M. van Gorkum die de zaak voor mr. R. Heemskerk waarneemt;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft feitelijk zes dagen per week bij zijn ouders en een dag per week in de gesloten accommodatie voor jeugdhulp Schakenbosch.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 april 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 11 april 2020 tot 9 oktober 2020 alsmede machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van 11 april 2020 tot 11 juli 2020.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft de Raad voor Rechtsbijstand gelast een advocaat aan [minderjarige] toe te voegen.

De verzoeken en verweren

De verzoeken stekken tot het verlenen van een (spoed)machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, met toepassing van het bepaalde in artikel 800, derde lid, en artikel 809, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de duur van vier weken. Tevens strekt het verzoek tot machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling desgevraagd medegedeeld ondanks afwezigheid van instemming van een onafhankelijke gedragswetenschapper, het verzoek te handhaven. Daarbij is verzocht het verzoek voor een korte periode toe te wijzen en de behandeling van het verzoek voor het overige aan te houden opdat er een andere gedragswetenschapper kan worden geconsulteerd ter verkrijging van een instemmingsverklaring waarbij de gedragswetenschapper wel instemt. De gedragswetenschapper die bij eerdere instemmingsverklaringen betrokken was, is bereid gevonden om een beoordeling te geven. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt aan het verzoek het volgende ten grondslag. De verzochte machtiging is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat [minderjarige] de juiste hulpverlening krijgt, zijn gedragsproblematiek stabiliseert en vervolgens op een goede plek in een open setting terecht kan komen met een rechterlijke machtiging. Doordat de betrokken jeugdbeschermer pas op 30 juni 2020 te horen heeft gekregen dat de geplande dagbesteding bij Middin niet meer door kan gaan, is het niet haalbaar dat [minderjarige] per 11 juli 2020 volledig terug gaat naar zijn ouders. Enkel de geplande ambulante begeleiding is onvoldoende om de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie te waarborgen. Wanneer [minderjarige] langer thuis is dan gebruikelijk, wordt het risico op escalaties vergroot doordat er thuis minder structuur is. In het verleden is gebleken dat er dan geweldsincidenten plaatsvinden. [minderjarige] vindt het moeilijk om naar zijn ouders te luisteren en de ouders vinden het moeilijk om hem te begrenzen. Verder leggen de ouders de verantwoordelijkheid van het gedrag van [minderjarige] volledig bij de hulpverlening en [minderjarige] zelf. Zij zien niet in hoe hun eigen handelen het gedrag van [minderjarige] beïnvloedt. Hierdoor zijn eerdere thuisplaatsingen niet geslaagd. Daarbij heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in haar rapportage van 29 mei 2020 een gezagsbeëindigende maatregel van de ouders geadviseerd. In deze rapportage overweegt de Raad dat [minderjarige] bij thuisplaatsing onvoldoende structuur, begeleiding en begrenzing wordt geboden omdat hij niet zeker is van passende hulp doordat de ouders niet instemmen me de hulpverlening die de gecertificeerde instelling noodzakelijk acht. Het risico is dat [minderjarige] ontwikkeling stagneert, hij agressief wordt en/of seksueel overschrijdend gedrag laat zien. De Raad stelt zich op het standpunt dat het nodig is dat de gecertificeerde instelling voordat [minderjarige] 18 jaar wordt, belast wordt met de voogdij over [minderjarige] zodat zij curatele voor hem kunnen verzoeken en de belangen van [minderjarige] rondom de hulpverlening kunnen blijven behartigen na zijn achttiende verjaardag. Er zou inmiddels al een verzoek tot beëindiging van het gezag bij de rechtbank zijn ingediend, aldus de gecertificeerde instelling.
Door en namens [minderjarige] is verweer gevoerd en bepleit het verzoek af te wijzen. [minderjarige] heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij er klaar voor is om weer volledig bij zijn ouders te wonen. Hij zal zijn best doen en luisteren naar zijn ouders. Voorts heeft de advocaat van [minderjarige] naar voren gebracht dat [minderjarige] sinds mei 2020 reeds zes dagen per week bij zijn ouders verblijft. Ondanks het stilvallen van de dagbesteding in verband met de maatregelen rondom het coronavirus, is dit redelijk goed verlopen. Afgelopen week heeft [minderjarige] zijn afscheidsetentje bij Schakenbosch gehad en iedereen was in de veronderstelling dat [minderjarige] na afloop van de huidige machtiging weer volledig thuis zou komen te wonen. Plotseling werd het huidige (spoed)verzoekschrift van de gecertificeerde instelling ingediend. Dit heeft een groot effect op [minderjarige] gehad. Er zijn voldoende waarborgen dat de thuisplaatsing van [minderjarige] goed zal verlopen, aangezien er wel degelijk ambulante hulpverlening is geregeld en uitzicht is op dagbesteding vanaf het einde van de zomervakantie. De advocaat van [minderjarige] heeft ten aanzien van het verzoek van de gecertificeerde instelling tot het verlengen van de huidige machtiging voor een korte duur met aanhouding voor het overige teneinde een andere gedragswetenschapper te kunnen benaderen, het volgende opgemerkt. Nergens blijkt uit dat de onafhankelijke gedragswetenschapper een niet weloverwogen oordeel heeft gegeven of niet met [minderjarige] zou hebben gesproken. De onafhankelijke gedragswetenschapper heeft recent met zowel [minderjarige] als Schakenbosch gesproken. Hij heeft een deugdelijk onderzoek verricht en daaruit een goede conclusie getrokken. De gecertificeerde instelling is het niet eens met deze conclusie. Het is niet juist en zeker niet eerlijk naar [minderjarige] toe om om die reden een andere onafhankelijke gedragswetenschapper bij het verzoek te betrekken, opdat deze wel instemt. Er wordt daarom verzocht om zowel het verzoek tot toewijzing voor een korte periode en aanhouding voor het overige, als het oorspronkelijke verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen. Het is tijd dat [minderjarige] naar huis gaat, aldus de advocaat.
Door en namens de vader is verweer gevoerd en eveneens bepleit het verzoek af te wijzen. De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij graag met de moeder als gezin de hulpverlening rond [minderjarige] wil oppakken. Het vertrouwen van de vader in de gecertificeerde instelling is helemaal weg, vooral na de ontwikkelingen van de afgelopen week. Desgevraagd heeft de vader medegedeeld dat hij op dit moment nog niet open staat voor begeleid wonen van [minderjarige] omdat hij het eerst een verblijf van [minderjarige] in de thuissituatie een kans wil geven. Het gezin heeft grote behoefte eerst een tijdje met elkaar te zijn, alvorens [minderjarige] een volgende stap zou zetten naar begeleid wonen. Samen hebben ze vele jaren van gezinsleven gemist. [minderjarige] staat op de wachtlijst bij Ipse de Bruggen voor begeleid wonen. Dit hebben de ouders zelf geregeld en zij staan achter deze stap op termijn. Voorts heeft de advocaat van de vader het volgende naar voren gebracht. Het is niet juist dat er geen ambulante hulpverlening voor [minderjarige] zijn. De ambulante hulpverlening die kan worden ingezet, is dagelijks inzetbaar en ook in het weekend gedurende meerdere uren. In de beschikking van 8 april 2020 staat duidelijk dat het de bedoeling was dat de einddatum van [minderjarige] bij Schakenbosch 11 juli 2020 is. Dan moet [minderjarige] de stap terug naar huis zetten. De gecertificeerde instelling had, als zij het niet eens is met die beslissing, in april 2020 daartegen in hoger beroep kunnen gaan. Dat is niet gebeurd. Het gaat steeds beter met [minderjarige] en de samenwerking met Schakenbosch verloopt goed. Ook de ouders en de advocaten waren volledig overdonderd door het (spoed)verzoek van de gecertificeerde instelling. Dit verzoek is vooraf niet met de ouders of [minderjarige] besproken en de gang van zaken is op z’n zachtst gezegd niet netjes te noemen.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd en eveneens bepleit het verzoek af te wijzen. De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat ze toeleefde naar de dag waarop [minderjarige] weer volledig thuis zou komen wonen en dat haar vertrouwen in de gecertificeerde instelling ernstig is geschaad. Voorts heeft de advocaat van de moeder naar voren gebracht dat de ouders zich goed hebben voorbereid op de thuiskomst van [minderjarige] en zelf de dagbesteding voor [minderjarige] hebben geregeld. De ouders hebben de afgelopen jaren meerdere malen om hulp gevraagd bij de gecertificeerde instelling, maar geen gehoor gekregen. Dat is niet juist.

Beoordeling

(Spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, van de Jeugdwet kan een machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Een verzoek tot een machtiging om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te verblijven, behoeft ingevolge artikel 6.1.2, zesde lid van de Jeugdwet de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat drs [GZ-psycholoog] , kennis heeft genomen van de stukken in het dossier en [minderjarige] op 8 juli 2020 heeft onderzocht. De onafhankelijk gedragswetenschapper heeft onder meer het volgende overwogen. Er is sprake van een zeer ingewikkeld en belangrijk kruispunt in het leven van [minderjarige] . De ene weg leidt naar thuisplaatsing met intensieve hulpverlening en de andere weg leidt naar het beëindigen van het gezag van de ouders, curatorschap en langdurig verblijf in een instelling. Er is geen middenweg mogelijk. Door de laatste beschikking van de kinderrechter is het traject richting thuisplaatsing in gang gezet, met als eis uiteraard dat de veiligheid wel gewaarborgd blijft. De afgelopen periode is er door alle betrokkenen toegewerkt naar thuisplaatsing. Uit navraag door de gedragswetenschapper bij Schakenbosch is gebleken dat de inschatting van zowel de individueel begeleider als de behandel coördinator is dat er geen gegronde reden is om af te wijken van de eerder ingezette koers van thuisplaatsing. Afgezien van het weekend van 9 april 2020, tevens de dag waarop de gesloten machtiging laatstelijk is verlengd, hebben er sindsdien geen forse incidenten meer plaatsgevonden die maken dat een gesloten setting noodzakelijk wordt geacht. Het ontbreken van dagbesteding wordt door de gecertificeerde instelling als een van de redenen genoemd om het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een gesloten instelling te onderbouwen. Echter, [minderjarige] verblijft inmiddels al geruime tijd grotendeels thuis waar er, mede gegeven de coronacrisis, ook niet of nauwelijks dagbesteding was. In deze uitermate ongunstige periode, waarin veel jongeren vervallen tot overmatig gamen en prikkelbaar gedrag, is het blijkens de informanten desondanks redelijk gelukt. Voorts hebben de ouders en Schakenbosch aangegeven dat er intensief ambulant ondersteund kan worden zolang er geen dagbesteding is. Er is bovendien zicht op dagbesteding bij een andere organisatie. Gelet op het verzoek, heeft de gecertificeerde instelling kennelijk de andere weg van het beëindigen van het gezag van de ouders, curatorschap en langdurig verblijf in een instelling, open gehouden. Deze abrupte en totale koerswijziging doet echter geen recht aan het traject van de afgelopen maanden. Er zijn onvoldoende zwaarwegende argumenten aangedragen die de situatie anders maken dan ten tijde van de vorige beschikking van de kinderrechter. Gespecialiseerde zorg blijft noodzakelijk en niet uit te sluiten valt dat er bij tijden sprake zal zijn van incidenten en de thuissituatie onder druk komt te staan, maar er is thans onvoldoende grond om in te stemmen met het verzoek van de gecertificeerde instelling. Uiteindelijk concludeert de onafhankelijk gedragswetenschapper dan ook dat hij om voornoemde redenen niet instemt met het verzoek van de gecertificeerde instelling dat gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] noodzakelijk is. De kinderrechter constateert, dat het verzoek aldus niet de instemming heeft van een gedragswetenschapper, als bedoeld in artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet, die [minderjarige] met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling, bij gebreke van de instemming van deze gedragswetenschapper, verzocht het verzoek voor een korte periode toe te wijzen en de behandeling van het verzoek voor het overige aan te houden opdat er een andere gedragswetenschapper kan worden geconsulteerd, die mogelijk wel instemt met het verzoek. De kinderrechter overweegt dat zij geen aanleiding ziet om de behandeling van het verzoek aan te houden opdat het verzoek kan worden voorgelegd aan een andere gedragswetenschapper die naar verwachting van de gecertificeerde instelling wel zal instemmen met het verzoek. De gedragswetenschapper die voornoemd onderzoek heeft uitgevoerd, heeft zich blijkens zijn verklaring op de hoogte gesteld van het volledige dossier. Daarbij heeft hij met zowel met [minderjarige] als met zijn persoonlijk begeleider en behandelcoördinator van Schakenbosch gesproken. Uit de instemmingsverklaring volgt, dat de gedragswetenschapper een gemotiveerde afweging heeft gemaakt, welke naar het oordeel van de kinderrechter tot een weloverwogen beoordeling heeft geleid. Het is ter zitting duidelijk geworden dat deze beoordeling niet in lijn is met de visie van de gecertificeerde instelling. Dit betekent echter niet dat enkel een voor de gecertificeerde instelling onwelgevallige beslissing van een onafhankelijke gedragswetenschapper ertoe mag leiden dat de gecertificeerde instelling zich kan wenden tot een andere gedragswetenschapper die mogelijk wel bereid is een instemmingsverklaring af te geven. De kinderrechter wijst het verzoek van de gecertificeerde instelling tot aanhouding van de behandeling ter zitting dan ook af.
Het voorgaande leidt tot het volgende. Een maatregel van gesloten jeugdhulp is zeer ingrijpend. De koers van thuisplaatsing is reeds geruime tijd ingezet en alle betrokkenen hebben er hard aan gewerkt om dit mogelijk te maken. Uit de instemmingverklaring van de gedragswetenschapper volgt, dat zowel de individueel begeleider als de behandel coördinator de situatie zo inschatten dat er geen gegronde reden is om af te wijken van deze koers. Teneinde de veiligheid van [minderjarige] en zijn omgeving zoveel mogelijk te waarborgen, zal er intensieve ambulante hulpverlening worden ingezet. Ter zitting is gesteld dat er per direct intensieve ambulante ondersteuning in de thuissituatie kan worden ingezet en kan worden uitgebreid gedurende de afwezigheid van dagbesteding. Ook is er zicht op een nieuwe vorm van dagbesteding vanaf het einde van de zomervakantie. Dit alles zou in de thuissituatie voldoende mogelijkheden moeten bieden om [minderjarige] de nodige structuur, veiligheid en regelmaat te bieden. De kinderrechter heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Dit alles maakt dat de kinderrechter de visie van de gedragswetenschapper deelt en een verdere voortzetting van [minderjarige] binnen het gesloten kader thans niet passend acht. Het verzoek tot (spoed)machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp wordt dan ook afgewezen.
De kinderrechter richt zich thans nog in het bijzonder tot [minderjarige] en zijn ouders. Uit het dossier en hetgeen ter zitting besproken, volgt dat bij [minderjarige] sprake is van complexe problematiek. Dit maakt dat er nog altijd zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] zijn veiligheid en die van anderen om hem heen. Het is een gegeven dat [minderjarige] ook in de toekomst, dus ook tijdens zijn volwassen leven, gebaat zal zijn bij gespecialiseerde hulpverlening. [minderjarige] heeft laten zien dat hij in staat is om (kleine) stapjes vooruit te zetten, hetgeen positief is. Ter zitting hebben [minderjarige] en zijn ouders aangegeven open te staan voor de hulpverlening zoals beoogd. Het is nu aan [minderjarige] en zijn ouders om te laten zien dat thuisplaatsing van [minderjarige] succesvol kan zijn. Zoals ook de gedragswetenschapper opmerkte, valt niet uit te sluiten dat zich opnieuw incidenten in de thuissituatie zullen voordoen en de thuissituatie onder druk zal komen te staan. De kinderrechter geeft de ouders en [minderjarige] dan ook nadrukkelijk mee om de mogelijkheid van begeleid wonen serieus te overwegen, indien dit de verdere ontwikkeling van [minderjarige] ten goede kan komen. De ouders van [minderjarige] hebben ter zitting blijk gegeven dat zij zich bewust zijn van de eventuele noodzaak hiervan, en hebben desgevraagd verklaard hiervoor open te staan. [minderjarige] zou in dat kader reeds op de wachtlijst staan bij Ipse de Bruggen. De kinderrechter wenst [minderjarige] en zijn ouders een verdere voortzetting van deze positieve lijn toe, en een goede toekomst samen.
Verzoek proceskostenveroordeling gecertificeerde instelling namens de moeder
Namens de moeder is ter zitting verzocht om de gecertificeerde instelling te veroordelen in de proceskosten, te weten de kosten ter hoogte van de eigen bijdrage nu de moeder op basis van een toevoeging procedeert. Hiertoe is aangevoerd dat de gecertificeerde instelling de ouders en [minderjarige] heeft overvallen door onderhavig spoedverzoek in te dienen. De moeder heeft hierdoor kosten moeten maken en voorts is het vertrouwen hierdoor ernstig geschaad. De kinderrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de kinderrechter een proceskostenveroordeling uitspreken. De hoofdregel is dat in procedures van familierechtelijke aard door de onderlinge verhoudingen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt van deze hoofdregel afgeweken, bijvoorbeeld indien kosten zijn ontstaan door een onredelijke houding van een der partijen. Deze nodeloze kosten kunnen dan ten laste worden gebracht van de partij die deze heeft veroorzaakt. Hieronder vallen ook nodeloze kosten die zijn veroorzaakt doordat onnodig wordt geprocedeerd.
De kinderrechter is van oordeel dat de onderhavige procedure van civiel jeugdrechtelijke aard in het kader van de proceskostenveroordeling gelijk kunnen worden gesteld aan familierechtelijke procedures in verband met de aard van de onderlinge verhoudingen en onderlinge belangen. Hoewel het (spoed)verzoek van de gecertificeerde instelling alle betrokkenen heeft overvallen en voor veel onrust, frustratie en verdriet heeft gezorgd, en om die reden een verzoek tot vergoeding van de gemaakte kosten alleszins begrijpelijk is, is onvoldoende gebleken dat de gecertificeerde instelling door aldus te handelen misbruik heeft gemaakt van de aan haar toekomende (proces)bevoegdheden. Volgens de gecertificeerde instelling was sprake van een gewijzigde omstandigheid, te weten het wegvallen van de dagbesteding na thuisplaatsing. De gecertificeerde instelling moet de beoordeling van deze wijziging van omstandigheden aan de kinderrechter kunnen voorleggen. Ondanks dat het wenselijk zou zijn geweest om eerst buiten rechte te proberen samen tot een oplossing te komen, temeer nu gebleken is dat er op andere wijze in intensieve ambulante hulpverlening en/of alternatieve dagbesteding kan worden voorzien, is dit onvoldoende reden om de gecertificeerde instelling in de kosten van de procedure van de moeder te veroordelen. De kinderrechter zal dat verzoek dan ook afwijzen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst de verzoeken tot het verlenen van een (spoed)machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet, af;
wijst het verzoek van de moeder tot proceskostenveroordeling van de gecertificeerde instelling af en bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2020 door mr. M.C. Bruining, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K. Plette als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.