In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging voor de uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Het verzoek was ingediend door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, naar aanleiding van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van de minderjarige, die onder voogdij staat en momenteel in voorlopige hechtenis verblijft. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift en de instemmingsverklaring van de betrokken partijen. Tijdens de zitting, die vanwege coronamaatregelen via videoverbinding werd gehouden, is de minderjarige vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. N.M. Zeeman.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren uit een moeder en erkend door een vader, te maken heeft met een belaste achtergrond, waaronder huiselijk geweld en hechtingsproblemen. Ondanks de ernstige problemen, oordeelt de rechtbank dat de uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie op dit moment niet noodzakelijk is. Er is geen beschikbare plek in een gesloten instelling en het is in het belang van de minderjarige om niet van verblijfplaats te wisselen voordat de uitkomst van zijn strafzaak bekend is. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot machtiging afgewezen, met de overweging dat de huidige situatie van voorlopige hechtenis en de mogelijkheid van een forensische plaatsing na de strafzaak meer passend zijn voor de minderjarige.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechters en de rechter, in aanwezigheid van de griffier. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 30 juli 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden.