ECLI:NL:RBDHA:2020:7156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
C/09/592974 / KG ZA 20-428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en wijziging hoofdverblijfplaats in een geschil tussen ouders over de zorg voor hun minderjarige kind

In deze zaak, die op 24 juli 2020 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige]. De moeder vordert dat de vader [minderjarige] binnen twee dagen aan haar afgeeft, terwijl de vader in reconventie vraagt om vervangende toestemming voor de inschrijving van [minderjarige] op een school nabij zijn woning en om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voorlopig bij hem te laten zijn. De ouders hebben een complexe relatie, gekenmerkt door conflicten en juridische procedures over de zorg voor hun kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 20 april 2020 onafgebroken bij de vader verblijft, na een periode van ondertoezichtstelling. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij voorlopig bij de vader blijft wonen, gezien de zorgen over zijn veiligheid bij de moeder. De rechtbank heeft ook een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van drie maanden, in afwachting van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast is bepaald dat er contact tussen [minderjarige] en de moeder moet plaatsvinden via videobellen, en dat de vader vervangende toestemming krijgt voor de inschrijving van [minderjarige] op een school in [plaats 1]. De moeder krijgt vervangende toestemming voor therapie voor [minderjarige] bij zijn voormalige kinderpsychologe. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/592974 / KG ZA 20-428
Vonnis in kort geding van 24 juli 2020
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.G. de Jong te Den Haag,
tegen:
[gedaagde]te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,,
advocaat mr. M.Y.M. Renken te Zoeterwoude.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de moeder’ en ‘de vader’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 14;
- de conclusie van antwoord, houdende eis in reconventie, met producties 1 t/m 11;
- de akte houdende wijziging van eis en vermeerdering van eis in reconventie met producties 12 t/m 14;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens reactie op vermeerdering van eis met producties 15 t/m 23;
- de brief van de zijde van de moeder van 15 juli 2020 met producties 15 en 16;
- de op 17 juli 2020 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn samen de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] (hierna: [minderjarige] ). Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De relatie tussen partijen is in 2014 geëindigd. Sindsdien hebben de ouders meermaals strafrechtelijke aangiften tegen elkaar (dan wel tegen de partner van de moeder) gedaan. Ook heeft er een langdurige bodemprocedure gelopen over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de zorgregeling en het gezag over [minderjarige] . Die laatste procedure heeft ertoe geleid dat deze rechtbank – voor zover nog van belang – de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] heeft bepaald bij de moeder (beschikking van 17 augustus 2017) en dat [minderjarige] bij de vader is de ene week van vrijdagmiddag tot maandagochtend en de andere week van donderdagmiddag tot vrijdagochtend. Tot deze zorgregeling is besloten omdat de haal- en brengmomenten dan via school verlopen, zodat de ouders onderling geen contact hoeven te hebben.
2.3.
[minderjarige] is, in verband met de strijd tussen de ouders, in de periode tussen 23 oktober 2015 en 23 oktober 2018 onder toezicht gesteld. Tijdens de ondertoezichtstelling is de communicatie tussen de ouders iets verbeterd, maar sindsdien is het weer bergafwaarts gegaan.
2.4.
Vanwege het uitbreken van de coronacrisis en het sluiten van de scholen hebben partijen in onderling overleg een afwijking van de zorgregeling afgesproken waarbij [minderjarige] steeds vijf dagen aaneengesloten bij een van de ouders verbleef. Sinds 20 april 2020 verblijft [minderjarige] onafgebroken bij de vader. De vader heeft de moeder op 22 april 2020 een WhatsApp gestuurd met het bericht dat [minderjarige] de partner van de moeder heeft horen zeggen dat hij de vader en een vriendin van hem door het hoofd wil schieten en dat [minderjarige] voorlopig bij hem zal blijven. [minderjarige] en de moeder hebben elkaar sinds 22 april 2020 niet meer gezien. Er heeft alleen sporadisch contact plaatsgevonden via de telefoon en WhatsApp.
2.5.
De vader heeft op 22 april 2020 aangifte gedaan bij de politie. De politie heeft vervolgens het Crisis Interventie Team (CIT) en Veilig Thuis ingeschakeld.
2.6.
Op verzoek van Veilig Thuis heeft de Raad voor de Kinderbescherming een veiligheidsonderzoek gedaan. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 2 juli 2020 gerapporteerd dat [minderjarige] voor een jaar onder toezicht moet worden gesteld. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is tot op heden niet bij de rechtbank ingediend.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De moeder vordert (na wijziging van eis) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. de vader te bevelen om [minderjarige] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan de moeder af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 50.000;
II. vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] therapie te laten volgen bij kinderpsychologe [kinderpsychologe] en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de vader;
III. vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] aan te melden op SBO [I] te [plaats 4] en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de vader;
IV. de vader te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert de moeder – samengevat – het volgende aan. De vader houdt [minderjarige] ten onrechte weg bij de moeder. De vader voedt [minderjarige] zodanig met negatieve verhalen over de moeder en haar partner, dat [minderjarige] zich inmiddels van hen afkeert. Dat patroon moet doorbroken worden, en dat kan alleen als [minderjarige] weer terug gaat naar huis. Het komend schooljaar moet [minderjarige] naar het speciaal basisonderwijs, maar de vader weigert zijn toestemming te geven voor het inschrijven van [minderjarige] op de meest geschikte school. Ook wil hij er niet aan meewerken dat [minderjarige] hulp krijgt van zijn oude kinderpsychologe.
3.3.
De vader voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
De vader vordert (na wijziging van eis) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven SBO [II] te [plaats 1] en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de moeder;
II. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voorlopig bij de vader zal zijn;
III. de moeder te bevelen om het identiteitsbewijs af te geven aan de vader op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 5.000;
IV. de vader vervangende toestemming te verlenen om samen met [minderjarige] voor 14 dagen op vakantie te gaan naar [plaats 2] , [land] ;
V. de moeder te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
Daartoe voert de vader – samengevat het volgende aan. [minderjarige] geeft bij herhaling aan dat hij zich onveilig voelt bij de moeder en haar partner, en dat hij bij de vader wil wonen. Voordat [minderjarige] terug kan naar de moeder, zal eerst onderzoek moeten worden gedaan naar de situatie bij de moeder thuis. Zij weigert daaraan echter mee te werken. Het is in het belang van [minderjarige] dat gedurende de onderzoeken die nog moeten plaatsvinden, duidelijkheid bestaat over zijn hoofdverblijfplaats. In die tijd moet [minderjarige] naar een school gaan in de buurt van de woning van de vader.
Omdat [minderjarige] een zware tijd heeft gehad, is het in zijn belang om – net als in voorgaande jaren – in de zomervakantie met de vader en vrienden op vakantie te gaan naar [land] . Daarvoor moet de moeder dan ook het ID-bewijs van [minderjarige] afgeven.
3.6.
De moeder voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de over en weer ingestelde vorderingen, zal de voorzieningenrechter deze gezamenlijk bespreken.
afgifte en hoofdverblijfplaats
4.2.
Partijen zijn het er niet over eens bij wie van hen [minderjarige] (voorlopig) moet wonen. De moeder wil dat [minderjarige] zo snel mogelijk bij haar terug komt, de vader vordert dat [minderjarige] in ieder geval tijdelijk bij hem blijft wonen.
4.3.
Uitgangspunt is dat de eerdere uitspraken van de rechtbank tussen partijen moeten worden nageleefd. Dat betekent dat [minderjarige] in beginsel terug moet naar de moeder, tenzij er sprake is van zodanige feiten of omstandigheden dat dat niet in het belang van [minderjarige] is. Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter hier het geval. Dit betekent dat zij zal beslissen dat [minderjarige] voorlopig bij de vader zal blijven wonen. Zij komt tot dit oordeel om de volgende redenen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [minderjarige] zich op dit moment hevig afkeert van de moeder. Eerst vertelde hij dat de partner van de moeder had gedreigd de vader en een vriendin door het hoofd te schieten, daarna heeft hij ook aan verschillende hulpverleners verteld dat hij bij de moeder thuis wordt mishandeld. Of dit ook daadwerkelijk zo is, hebben de hulpverleners nog niet kunnen vaststellen. In beide gevallen is het zorgelijk. Als het waar is dat [minderjarige] wordt mishandeld en dat de stiefvader bedreigingen uit, is dat absoluut niet in het belang van [minderjarige] . Als [minderjarige] deze verhalen verzint, is dat ook een teken dat het slecht met hem gaat. In dat geval heeft hij kennelijk het gevoel dat hij resoluut partij moet kiezen voor één van zijn ouders.
4.5.
De voorzieningenrechter staat dus voor een lastig dilemma. Als [minderjarige] (zoals de moeder suggereert) lijdt aan het ouderverstotingssyndroom, is het in zijn belang dat hij – nadat hij daarop is voorbereid – zo snel mogelijk terugkeert naar de moeder. Als [minderjarige] in het gezin van de moeder niet veilig is, is het in zijn belang dat hij bij de vader kan blijven wonen. Wat er precies aan de hand is, is echter nog niet duidelijk.
De voorzieningenrechter zal dus moeten afgaan op de bevindingen van de verschillende hulpverleningsinstanties. Die zijn tot de volgende bevindingen gekomen:
  • uit de rapportage van Veilig Thuis van 15 mei 2020 blijkt dat [minderjarige] aan de gedragswetenschapper van Veilig Thuis heeft verteld dat hij bang is voor de partner van de moeder en dat hij daarom niet terug wil naar de moeder. Ook heeft hij verteld dat de partner van de moeder en de moeder hem slaan;
  • Veilig Thuis heeft op 1 mei 2020 aan de ouders bericht dat er geen zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader thuis, en dat verder onderzoek moet plaatsvinden;
  • Veilig Thuis heeft de ouders op 8 mei 2020 gemaild dat de moeder niet heeft willen meewerken aan gesprekken met Veilig Thuis en dat zij ook geen toestemming heeft gegeven voor Ambulante Spoedhulp. Daardoor kan Veilig Thuis geen goede veiligheidsinschatting doen;
  • Veilig Thuis heeft op 15 mei 2020 gerapporteerd dat zij niet uitsluit dat [minderjarige] zijn uitlatingen doet vanwege een loyaliteitsconflict.
4.6.
Uit het vorenstaande blijkt dat de hulpverleningsinstanties kennelijk geen zorgen hebben over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader thuis. Zij hebben de situatie bij de moeder thuis niet kunnen onderzoeken, omdat zij daaraan niet wilde meewerken. De moeder heeft daarover tijdens de zitting verteld dat zij niet wilde meewerken aan een onderzoek door Veilig Thuis, omdat zij wilde dat de zaak meteen naar Jeugdbescherming West […] zou worden doorgestuurd. Hoe dan ook hebben de hulpverleningsinstanties daardoor geen beeld kunnen krijgen van de veiligheid voor [minderjarige] bij de moeder thuis, terwijl zij wel hebben kunnen vaststellen dat het bij de vader thuis voorlopig veilig is. Dit betekent dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat [minderjarige] voorlopig bij de vader zal blijven wonen.
4.7.
Omdat niet kan worden uitgesloten dat [minderjarige] zo heftig partij kiest voor de vader vanwege een loyaliteitsconflict, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de moeder zal meewerken aan al het onderzoek dat de hulpverleners noodzakelijk vinden om de veiligheid van [minderjarige] bij haar thuis te kunnen inschatten. De vader heeft toegezegd dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat [minderjarige] weer bij de moeder gaat wonen, als uit onderzoek blijkt dat dat het beste is voor [minderjarige] . De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de vader die toezegging in dat geval zal nakomen, en dat daar dan niet een nieuwe juridische procedure voor nodig is.
voorlopige ondertoezichtstelling
4.8.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een onderzoek gedaan naar de situatie van [minderjarige] en is op basis daarvan van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij voor een jaar onder toezicht wordt gesteld. De raad heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling nog niet ingediend, volgens de ouders in afwachting van de uitkomst van deze procedure. De achterliggende gedachte daarachter is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden: iedereen is het er over eens dat [minderjarige] dringend hulp nodig heeft, en dat het de ouders zelf niet lukt om in het belang van [minderjarige] beslissingen te nemen. In welk huis [minderjarige] woont, lijkt voor de inzet van een jeugdbeschermer dus niet van belang.
4.9.
Hoe het ook zij: beide ouders hebben desgevraagd ter zitting te kennen gegeven dat zij graag willen dat [minderjarige] (al dan niet voorlopig) onder toezicht wordt gesteld. Op grond van de informatie uit de stukken en de mededelingen van partijen ter zitting, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] voorlopig onder toezicht wordt gesteld, in afwachting van de indiening door de Raad van het verzoek tot ondertoezichtstelling en de beslissing daarop. Er is immers een ernstig vermoeden dat de grond, zoals bedoeld in artikel 1:255 eerste lid BW, zich voordoet en de voorzieningenrechter acht deze maatregel noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor het welzijn van [minderjarige] weg te nemen. De voorzieningenrechter zal in dit kort geding daarom op verzoek van de ouders een voorlopige ondertoezichtstelling uitspreken voor de duur van drie maanden. Ervan uitgaande dat de Raad nog altijd van oordeel is dat een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk is, wordt zij verzocht het daartoe strekkende verzoek (dat al klaar ligt) zo snel mogelijk in te dienen.
4.10.
De jeugdbeschermer die aan partijen zal worden toegewezen zal zich allereerst moeten richten op de vraag op welke manier er veilig contact plaats kan vinden tussen [minderjarige] en de moeder (vgl. hierna, 4.11) en of de huidige situatie – waarin [minderjarige] bij de vader woont – daadwerkelijk het meest in het belang van [minderjarige] is. Ook zal moeten worden bezien welke hulpverlening ten behoeve van (de communicatie tussen) de ouders kan worden ingezet.
contact met moeder
4.11.
De voorzieningenrechter vindt het zorgelijk dat er al zo lang geen echt contact heeft plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de moeder. Zeker als [minderjarige] in een loyaliteitsconflict verkeert en zich daardoor afkeert van de moeder, is het niet in zijn belang om nauwelijks contact met haar te hebben. Hoewel dat niet is gevorderd, zal de voorzieningenrechter daarom ambtshalve bepalen dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder weer op gang gebracht moet worden. Zij zal daartoe bepalen dat er twee maal per week contact zal plaatsvinden via videobellen. Zij laat het aan (de advocaten van) partijen over te bepalen welke momenten het beste passen in hun agenda’s en in het schema van [minderjarige] . Het is aan de vader om ervoor te zorgen dat dit contact ook echt plaatsvindt en om [minderjarige] positief te stimuleren. Het ligt op de weg van de moeder om [minderjarige] niet te belasten met haar eigen verdriet en frustratie over de situatie en om het contact luchtig te houden. De jeugdbeschermer zal vervolgens met spoed moeten bezien hoe er zo snel mogelijk weer “live” contact tussen [minderjarige] en de moeder kan plaatsvinden.
inschrijving speciaal basisonderwijs
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat [minderjarige] met ingang van het komende schooljaar naar het speciaal basisonderwijs zal gaan. Partijen zijn het er echter niet over eens welke school dat moet zijn. De moeder wil dat [minderjarige] naar een school in [plaats 4] gaat, de vader opteert voor een school vlakbij zijn huis in [plaats 1] . De beide scholen hebben plek. Nu de voorzieningenrechter zal beslissen dat [minderjarige] voorlopig bij de vader zal wonen, ligt het het meest voor de hand dat [minderjarige] in [plaats 1] naar school zal gaan. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter met partijen besproken of er niet een school beschikbaar is die zowel vanuit de woonplaats van de moeder als voor de vader goed te bereiken is. Op die manier kan worden voorkomen dat [minderjarige] opnieuw van school moet wisselen, als hij in de toekomst weer bij de moeder gaat wonen. Partijen hebben die vraag niet kunnen beantwoorden. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de door de vader gevorderde vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op [II] zal toewijzen. Zij geeft partijen echter in overweging om, in overleg met de jeugdbeschermer, te bezien of er een school te vinden is waarop [minderjarige] ook terecht kan en die vanuit de beide adressen goed te bereiken is. In dat geval hoeft [minderjarige] niet nogmaals van school te wisselen, als uit het onderzoek dat zal plaatsvinden volgt dat het het beste voor [minderjarige] is om weer bij de moeder te gaan wonen.
vervangende toestemming therapie
4.13.
De moeder vordert vervangende toestemming voor het volgen van therapie bij de voormalige kinderpsychologe van [minderjarige] . De vader verzet zich daartegen.
Gelet op de heftige periode die [minderjarige] doormaakt, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter in zijn belang dat hij een vertrouwenspersoon krijgt met wie hij kan praten. Tot dat oordeel is ook de Raad voor de Kinderbescherming gekomen (vgl. Generiek Onderzoeks Rapport d.d. 2 juli 2020, pagina 18 onderaan). Nu partijen het erover eens zijn dat [minderjarige] in het verleden een goede vertrouwensband had met mevrouw [kinderpsychologe] en de vader geen bezwaren heeft geuit tegen mevrouw [kinderpsychologe] , zal de voorzieningenrechter de door de moeder gevorderde vervangende toestemming verlenen. Nu de vader ter zitting heeft toegezegd dat hij aan hulpverlening door mevrouw [kinderpsychologe] wil meewerken als dat noodzakelijk is, gaat de rechtbank er overigens van uit dat de vader en de moeder mevrouw [kinderpsychologe] beiden zullen vragen of zij [minderjarige] weer wil begeleiden, en dat de in dit vonnis af te geven vervangende toestemming in die zin overbodig is.
vervangende toestemming vakantie en afgifte ID-kaart
4.14.
De vader wil graag twee weken met [minderjarige] op vakantie naar [land] . Dat heeft hij in het verleden ook altijd gedaan, en volgens de vader geniet [minderjarige] van deze vakanties. Om op vakantie te kunnen, moet de vader ook beschikken over het identiteitsbewijs van [minderjarige] , dat echter bij de moeder ligt. De moeder wil geen toestemming verlenen voor een vakantie naar het buitenland. Zij vindt het, zeker ook gelet op de gevolgen van de coronacrisis, niet in het belang van [minderjarige] om naar [land] te vliegen. Een vakantie in Nederland is volgens de moeder ook goed mogelijk.
4.15.
Met partijen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] om in de zomervakantie even op vakantie te gaan. De moeder heeft terecht aangevoerd dat er momenteel risico’s kleven aan een verblijf in het buitenland. Als het coronavirus verder opleeft, bestaat de kans dat landen strenge maatregelen nemen of opnieuw invoeren. Het staat de vader echter vrij zelf te bepalen hoe hij zijn vakantie met [minderjarige] wil invullen, uiteraard voor zover zijn plannen redelijk en voldoende veilig zijn. De Nederlandse overheid is momenteel van oordeel dat het mogelijk is om op vakantie te gaan naar het overgrote deel van [land] , zij het dat reizigers wel alert moeten blijven op de risico’s (code geel). De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de vader dat zal doen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de door de vader gevraagde toestemming zal verlenen, met als voorwaarde dat er op de dag van vertrek geen negatief reisadvies geldt volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor (de regio in) [land] waar de vader naartoe wil reizen, en er ook geen andere dwingende reisrestricties gelden.
4.16.
Om de vader in staat te stellen met [minderjarige] op vakantie te gaan, moet de moeder zijn identiteitsbewijs aan de vader afgeven. De voorzieningenrechter zal die vordering van de vader toewijzen. De rechtbank zal aan deze veroordeling een dwangsom verbinden, om te voorkomen dat [minderjarige] onverhoopt alsnog niet op vakantie kan, als de moeder zou weigeren het ID-bewijs af te geven.
proceskosten
4.17.
Omdat partijen samen de ouders zijn van [minderjarige] , zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , van 24 juli 2020 tot 24 oktober 2020
voorlopigonder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west […] ;
5.2.
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit vonnis aan Stichting Jeugdbescherming west […] (p/a [adres] [nummer] , [postcode] , [plaats 1] ) zal toesturen, om de voorlopige ondertoezichtstelling te effectueren;
5.3.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige]
voorlopig(dat wil zeggen totdat partijen of de jeugdbeschermer anders beslissen) bij de vader zal zijn;
5.4.
bepaalt een voorlopige zorgregeling waarbij [minderjarige] twee keer per week contact heeft met de moeder door middel van videobellen;
5.5.
verleent aan de vader vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven SBO [II] te [plaats 1] en bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de moeder;
5.6.
verleent aan de vader vervangende toestemming om samen met [minderjarige] voor 14 dagen op vakantie te gaan naar [plaats 2] , [land] , onder de voorwaarde dat op de dag van vertrek het reisadvies van de Nederlandse overheid reizen naar deze regio van [land] niet afraadt (en er dus geen code oranje of rood is afgegeven);
5.7.
beveelt de moeder om het identiteitsbewijs van [minderjarige] uiterlijk 28 juli 2020 om 17.00 uur af te geven aan de vader op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500;
5.8.
verleent aan de moeder vervangende toestemming om [minderjarige] therapie te laten volgen bij kinderpsychologe [kinderpsychologe] te [plaats 3] en bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de vader;
5.9.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2020.
km