Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juli 2020 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. C. de Vries),
(gemachtigde: P. Bos).
ProcesverloopBij besluit van 14 mei 2020 heeft verweerder verzoekers aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.
Overwegingen
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen, wanneer de belanghebbende daar een spoedeisend belang bij heeft.
3. Verzoeker vindt dat hij bij zijn verzoek een spoedeisend belang heeft. Hij beschikt door de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag om bijstand niet over inkomen en kan daardoor niet in zijn levensonderhoud voorzien. Verzoeker is van mening dat hij daarom in een financiële noodsituatie verkeert.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in wat verzoeker heeft aangevoerd geen spoedeisend belang besloten ligt. Verzoeker beschikte bij binnenkomst in Nederland volgens eigen zeggen over zo'n € 1.500,-. Verzoeker heeft huisvesting, hij huurt een kamer van een particulier en de huur wordt vooralsnog door een vriend van zijn broer betaald. Verzoeker heeft dus een dak boven het hoofd, en heeft te kennen gegeven dat hij dagelijks bij mensen te eten krijgt. Verzoeker heeft aangegeven geen ziektekostenpremies te kunnen betalen, maar niet gebleken is dat hij daardoor niet langer tegen ziektekosten is verzekerd. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij inmiddels een baan heeft gevonden en aan het werk is gegaan. Dit alles samengenomen, leidt tot de conclusie dat er in verzoekers situatie geen sprake is van een acute (financiële) noodsituatie, waardoor het voor hem onmogelijk is dat hij de uitkomst van zijn bezwaar afwacht. Dat het nog enige tijd duurt voordat hij zijn eerste salaris ontvangt, maakt dit niet anders. In geval van nood kan verzoeker immers zijn werkgever om een voorschot vragen.
5. Nu niet gebleken is van een (financiële) noodsituatie ontbreekt het vereiste spoedeisend belang. De voorzieningenrechter komt daarmee niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.
6. Het verzoek zal worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.