Het verzoek strekt er toe ex artikel 1:268, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de moeder te schorsen in de uitoefening van het gezag over [minderjarige] en de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] voor de duur van de schorsing, met toepassing van het bepaalde in artikel 800, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
Gezien de voorgeschiedenis van het gezin, waarin er sprake is (geweest) van ernstige verwaarlozing en vermoedens van (seksuele) kinderuitbuiting, waarvoor
zowel [minderjarige] als haar broer en zus reeds eerder langdurig uithuisgeplaatst zijn, in
combinatie met de recente ernstige zorgen over de opvoedsituatie van de
kinderen sinds hun thuisplaatsing en het gegeven dat moeder [minderjarige] in maart 2020
heeft achtergelaten in Griekenland, maakt de Raad zich zeer ernstige zorgen
over de veiligheid van de [minderjarige] bij de ouders. De Raad vraagt zich af of het
perspectief van [minderjarige] en haar broer en zus nog bij de ouders ligt. Onderzoek is nodig
om dit nader te onderzoeken.
Ondanks het gegeven dat er momenteel een ondertoezichtstelling loopt is de Raad van mening dat een voorlopige voogdijmaatregel dringend en onverwijld noodzakelijk is. Op 27 juli jongstleden heeft de Raad voor de Kinderbescherming bericht van LJ&R ontvangen dat de moeder thans in Griekenland in detentie verblijft. Onder welke omstandigheden [minderjarige] verblijft en of ze veilig is, is totaal onduidelijk. De verblijfplaats van de vader is onbekend. De moeder kan thans haar gezag over [minderjarige] niet uitoefenen, terwijl er praktische zaken moeten worden geregeld zoals het aanvragen van een noodpaspoort.
Er zal worden getracht om de terugplaatsing van [minderjarige] naar Nederland zo snel mogelijk te realiseren. Ook zullen de komende dagen worden gebruikt om te bezien waar [minderjarige] veilig kan verblijven.