ECLI:NL:RBDHA:2020:7121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
SGR 19/6793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van verkoopwinst woning als resultaat uit overige werkzaamheden in belastingrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. I.J. Janssens, in beroep ging tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de kwalificatie van de verkoopwinst van een woning die eiser in 2015 had gekocht en vervolgens verkocht. Eiser had de woning gekocht voor € 116.500 via een veiling, met de intentie om deze zelf te bewonen. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de woning met die intentie was aangeschaft. De rechtbank stelde vast dat de woning was gekocht onder opschortende voorwaarden en dat er onduidelijkheid bestond over de intenties van eiser, vooral gezien de omstandigheden rondom zijn huurwoning en de daaropvolgende verkoop van de woning aan een derde voor € 157.500. De inspecteur had de verkoopwinst van € 27.876 als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) gerekend bij het belastbaar inkomen van eiser, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/6793

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. I.J. Janssens),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 19 september 2019 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2015 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een beeld- en telefonieverbinding plaatsgevonden op 16 juli 2020. De gemachtigde en eiser namen deel aan de zitting, in aanwezigheid van eisers echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , [B] en [C] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 14 januari 2015 via een veiling de woning aan de [adres] [nummer] te [plaats] (de woning) gekocht voor € 116.500. In de koopovereenkomst zijn partijen opschortende voorwaarden overeengekomen, onder meer dat de voorzieningenrechter zijn toestemming aan de koop verleent. De onthouding van die toestemming tot koop zou onder meer ingegeven kunnen worden doordat de schuldenaar algeheel heeft gelost of doordat er door de schuldeiser alsnog afspraken met de schuldenaar zijn gemaakt welke er toe leiden dat een (onderhandse) executoriale verkoop niet langer gewenst is.
2. Op 11 maart 2015 heeft eiser de woning verkocht aan een derde voor € 157.500. Op 7 april 2015 is de woning aan eiser geleverd en op dezelfde dag is de woning door eiser geleverd aan die derde. Na aftrek van kosten bedraagt de verkoopwinst € 27.876 (de verkoopwinst).
3. Eiser heeft een aangifte IB/PVV 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.330. Eiser heeft de verkoopwinst niet als inkomen opgegeven. Met betrekking tot een andere woning heeft eiser wel verkoopwinst aangegeven als resultaat overige werkzaamheden.
4. Bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2015 heeft verweerder de verkoopwinst tot het belastbaar inkomen uit werk en woning en tot het bijdrage inkomen Zvw gerekend.
5. In geschil is of verweerder terecht de verkoopwinst als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) tot het tot het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van ROW indien eiser de woning niet heeft gekocht met het oogmerk om deze zelf te gaan bewonen.
6. De rechtbank stelt voorop dat de last op eiser rust aannemelijk te maken dat de woning uitsluitend bestemd is om hem in het jaar 2015 of in een van de daarop volgende twee jaren als eigen woning ter beschikking te staan. Eiser stelt dat hij op het moment van aankoop van de woning de intentie heeft gehad om er zelf te gaan wonen. De eigenaar van de door hem gehuurde woning was een ontruimingsprocedure gestart waardoor hij die woonruimte dreigde kwijt te raken. Volgens eiser wordt de intentie tot eigen bewoning bevestigd door de hypotheekaanvraag van 4 maart 2015 en de hypotheekofferte die hij op 15 februari 2015 heeft ontvangen. Eiser stelt dat hij heeft afgezien van de woning vanwege bedenkingen van zijn echtgenote en de voor hem positieve ontwikkelingen in de civiele procedure met betrekking tot de door hem gehuurde woning.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet in zijn bewijslast is geslaagd. Met wat eiser heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de woning is gekocht met de intentie om zelf te bewonen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de woning is gekocht op een veiling onder opschortende voorwaarden. Hierbij liep eiser het risico dat de koopovereenkomst, om diverse redenen en buiten de wil van eiser, mogelijk niet tot stand zal komen. Onder dreiging van huisuitzetting is een dergelijke koop niet voor de hand liggend. Daarnaast heeft eiser in de aanslagfase wisselend verklaard over het omslagpunt in de civiele procedure waardoor eiser zou hebben besloten om de woning niet zelf te betrekken maar om deze te verkopen. Het gerechtshof Den Haag heeft op 14 juli 2015 de eigenaar van de door hem gehuurde woning in het ongelijk gesteld terwijl eiser op 11 maart 2015 de woning heeft verkocht. [1] Eiser heeft ondanks het verzoek van verweerder daartoe niet het volledige procesdossier overgelegd. Hiermee heeft eiser onduidelijkheid laten bestaan over het omslagpunt in de procedure. Verder heeft eiser geen inzicht gegeven in onder meer de tijdspanne voor het vinden van een koper. Het aanvragen van een hypothecaire lening is niet doorslaggevend voor de vraag of sprake is van een eigen woning. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de verkoopwinst van de woning als ROW tot het tot het belastbaar inkomen uit werk en woning en bijdrage-inkomen Zvw gerekend.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Roodhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 14 juli 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2188.