ECLI:NL:RBDHA:2020:7105
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, had in beroep gegaan tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optrad en werd vertegenwoordigd door T. Kleve. De verzoeker had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Op 17 maart 2020 heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd dat hij op 3 maart 2020 alsnog een beslissing had genomen. Hierdoor heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft overwogen dat, omdat verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen, de verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergoeding een vast bedrag is, maar omdat de zaak enkel ging over de overschrijding van de beslistermijn, is er een lagere vergoeding toegekend, met een wegingsfactor van 0,5. Uiteindelijk is de vergoeding vastgesteld op € 262,50.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. De uitspraak is bekendgemaakt op 19 juni 2020.