ECLI:NL:RBDHA:2020:7095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
C/09/586591 / HA ZA 20-55
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het relatiebeding in een overeenkomst van opdracht tussen een pensioenfonds en een opdrachtnemer

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft de eiser, Visitaties Commissie Pensioenfondsen B.V. (VCP), een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die mede handelt onder een handelsnaam. De zaak betreft een geschil over de schending van een relatiebeding in een overeenkomst van opdracht. De rechtbank heeft op 8 april 2020 een tussenvonnis gewezen, waarin de gedaagde akte niet-dienen voor de conclusie van antwoord is verleend. De eiser vordert onder andere inzage in financiële afspraken en een percentage van de vergoeding die de gedaagde ontvangt als lid van de Raad van Toezicht van Stichting Pensioenfonds VOPAK. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde het relatiebeding heeft geschonden door zonder toestemming van VCP lid te worden van de Raad van Toezicht, en dat VCP recht heeft op de vergoeding zoals neergelegd in de overeenkomst. De zaak is verwezen naar de rol voor akte wijziging of concretisering van eis, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/586591 / HA ZA 20-55
Vonnis van 8 april 2020
in de zaak van
VISITATIE COMMISSIE PENSIOENFONDSEN B.V.te Tilburg,
eiseres,
advocaat mr. B.F.M. Evers te Tilburg,
tegen
[gedaagde] mede handelend onder de naam [handelsnaam gedaagde]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Stekelenburg te Kerkwijk.
Partijen zullen hierna VCP en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 december 2019, mede houdende een vordering tot exhibitie op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties 1 tot en met 23;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot exhibitie op de rol van 4 maart 2020, met één productie.
1.2.
De zaak stond op de rol van 4 maart 2020 – zes weken na de eerst dienende dag – voor ‘antwoord’. Op die rol heeft [gedaagde] uitsluitend geantwoord op de door hem als incident opgevatte exhibitievordering. De rolverwijzing was bedoeld als de verwijzing voor antwoord in de hoofdzaak en op de door [gedaagde] als incident opgevatte exhibitievordering. De rolrechter heeft daarom voor de conclusie van antwoord in de hoofdzaak akte niet-dienen verleend.
1.3.
Ten slotte is de zaak naar de rol verwezen voor het wijzen van vonnis.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de wet en de Code Pensioenfondsen zijn pensioenfondsen verplicht hun interne toezicht in te richten. Al naar gelang de structuur, grootte en het soort pensioenfonds, dient het pensioenfonds ofwel het interne toezicht te laten uitoefenen door een Raad van Toezicht, ofwel zich te laten visiteren door een visitatiecommissie, ofwel door een ‘omgekeerd gemengd model’ te hanteren.
2.2.
VCP drijft een onderneming die zich richt op het faciliteren van de invulling door pensioenfondsen van hun interne toezicht. Daartoe stelt VCP ten eerste visitatiecommissies aan pensioenfondsen beschikbaar. Ten tweede werft, selecteert en plaatst VCP leden voor de Raden van Toezicht van pensioenfondsen.
2.3.
Op 1 oktober 2017 hebben VCP en [gedaagde] schriftelijk een overeenkomst van opdracht gesloten (hierna: de Overeenkomst). De Overeenkomst strekte ertoe dat [gedaagde] in opdracht van VCP werkzaamheden als visiteur zou verrichten, tegen loon. In de Overeenkomst is, voor zover nu relevant, het volgende opgenomen:
“Artikel 5 Relatiebeding en exclusiviteit
5.1
Het staat de Opdrachtnemer niet vrij om gedurende de overeenkomst anders dan na overleg met de VCP werkzaamheden te verrichten voor opdrachtgevers van de VCP, behoudens werkzaamheden die voortvloeien uit en/of verband houden met het (intern) toezicht.
5.2
Het staat Opdrachtnemer niet vrij om het (intern) toezicht te verrichten buiten de VCP om, anders dan na toestemming van de VCP.
5.3
Voor het geval dat wel plaatsvindt bedraagt de vergoeding voor de VCP 25% van de jaarfee. Indien de benoeming langer dan 3 jaar duurt, bedraagt de vergoeding 12,5% van de jaarfee. Hiertoe zal de VCP aan opdrachtnemer een nota sturen. Deze kan verrekend worden met openstaande nota’s van opdrachtnemer aan de VCP.”
Artikel 6 Boetebeding
6.1
Bij overtreding van enige bepaling van deze overeenkomst is de Opdrachtnemer
aan VCP een boete verschuldigd van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro) voor elke
overtreding alsmede van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist en zonder dat de VCP is gehouden haar schade te bewijzen. Het betalen van de verschuldigde boete(s) laat de verplichtingen tot nakoming van de overeenkomst onverlet. Hetgeen op grond van dit boetebeding aan de VCP is verschuldigd laat onverlet de mogelijkheid van de VCP om volledige vergoeding van haar schade te vorderen, indien en voor zover de schade het bedrag van de boeten overtreft.”
2.4.
Stichting Pensioenfonds VOPAK (hierna: VOPAK) heeft aan VCP de opdracht gegeven om voor haar een visitatiecommissie samen te stellen voor het uitoefenen van intern toezicht over 2017. VCP heeft voor VOPAK een visitatiecommissie samengesteld bestaande uit [gedaagde] , mevrouw [A] (hierna: [A] ) en de heer [B] (hierna: [B] ). [A] en [B] hebben hun werkzaamheden als visiteur eveneens verricht op basis van met VCP gesloten overeenkomsten van opdracht. Deze visitatiecommissie heeft de opgedragen visitatiewerkzaamheden uitgevoerd.
2.5.
Bij vergadering van 25 oktober 2018 heeft VOPAK besloten om een Raad van Toezicht in te stellen. Bij diezelfde vergadering heeft VOPAK besloten om geen opdrachten voor visitaties meer aan VCP te verstrekken.
2.6.
[gedaagde] heeft de Overeenkomst op 26 oktober 2018 opgezegd.
2.7.
VOPAK heeft voor haar interne toezicht een Raad van Toezicht ingesteld. Per 1 januari 2019 heeft VOPAK [gedaagde] , [A] en [B] benoemd als leden van deze Raad van Toezicht.

3.Het geschil

3.1.
VCP vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot:
( I) overlegging van:
(a) een opgave van de financiële afspraken inzake de benoeming van [gedaagde] als lid van de Raad van Toezicht van Stichting Pensioenfonds VOPAK per 1 januari 2019; en
(b) inzage in en opgave van de duur van deze benoeming;
  • II) voldoening aan VCP van 25% van de vergoeding die hij ontvangt over de eerste drie jaren van zijn benoeming als lid van de Raad van Toezicht van VOPAK en 12,5% van de vergoeding die hij daarvoor ontvangt over de daarop volgende jaren, komend op € 20.625 exclusief btw, maar nader te bepalen aan de hand van de onder I gevorderde bescheiden;
  • III) voldoening aan VCP van de in artikel 6 van de Overeenkomst opgenomen boete van € 5.000, te vermeerderen met € 500 per dag vanaf 1 januari, althans vanaf 17 april 2019, althans vanaf 13 juni 2019, tot het moment van daadwerkelijke overlegging van de financiële afspraken met VOPAK;
telkens te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
VCP stelt daartoe het volgende. [gedaagde] heeft de benoeming als lid van de Raad van Toezicht van VOPAK aanvaard zonder toestemming van VCP. Aldus heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met artikel 5.2 van de Overeenkomst. Daarom heeft VCP jegens [gedaagde] aanspraak op percentages van het jaarfee dat [gedaagde] als lid van de Raad van Toezicht van VOPAK ontvangt, zoals neergelegd in artikel 5.3 van de Overeenkomst. Daarnaast dient [gedaagde] de contractuele boetes van artikel 6 van de Overeenkomst aan VCP te betalen. VCP heeft de gevorderde bescheiden nodig om te bepalen op welk geldbedrag zij aanspraak heeft op grond van artikel 5.3 van de Overeenkomst.
3.3.
[gedaagde] heeft de exhibitievordering gemotiveerd betwist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft alleen voor antwoord gediend op de exhibitievordering. De andere vorderingen worden daarom in toegewezen, voor zover de stellingen van VCP deze vorderingen kunnen dragen.
4.2.
De rechtbank volgt VCP in haar stelling dat [gedaagde] het relatiebeding van artikel 5.2 heeft geschonden door zonder toestemming van VCP lid te worden van de Raad van Toezicht van VOPAK, ook voor zover de Overeenkomst toen al was geëindigd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.3.
Een onderneming als VCP haalt haar inkomsten uit het tegen een vergoeding vinden van geschikte personen en het beschikbaar stellen van die personen aan haar opdrachtgevers. In deze situatie is een relatiebeding mede en veelal juist in de overeenkomst tussen de onderneming en de opdrachtnemer opgenomen om de rechten en plichten van ná het einde van het contract te regelen. Immers, alleen zo wordt de partij die het relatiebeding hanteert ertegen beschermd dat deze zonder vergoeding buitenspel wordt gezet door zijn (voormalige) contractspartijen. In gerechtelijke uitspraken is in vergelijkbare situaties dan ook geoordeeld dat het relatiebeding na het einde van de overeenkomst doorwerkt. Dat VCP heeft bedoeld dat relatiebeding na het einde van de Overeenkomst zou doorwerken, volgt ook uit de wijze waarop de artikelleden van artikel 5 van de Overeenkomst zijn geformuleerd. Immers, in artikel 5.1 van de Overeenkomst staat vermeld dat die bepaling geldt “gedurende de overeenkomst”, terwijl die tijdsbeperking niet staat vermeld in artikel 5.2 van de Overeenkomst met daarin het relatiebeding. Van iemand met het opleidings- en werkniveau van [gedaagde] mag bij uitstek worden verwacht dat hij de bedoeling van het relatiebeding in de Overeenkomst heeft begrepen.
4.4.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] artikel 5.2 van de Overeenkomst heeft geschonden door zonder toestemming van VCP lid te worden van de Raad van Toezicht van VOPAK, ongeacht of de Overeenkomst toen al was geëindigd. VCP heeft daarom aanspraak op de vergoeding zoals neergelegd in artikel 5.3 van de Overeenkomst, evenals contractuele boete grond van artikel 6 van de Overeenkomst.
4.5.
Op grond van artikel 5.3 van de Overeenkomst heeft VCP recht op 25% van het fee dat [gedaagde] als lid van de Raad van Toezicht van VOPAK ontvangt over de jaren 2019, 2020 en 2021. Voorts heeft VCP recht op 12,5% van het fee dat [gedaagde] daarvoor ontvangt vanaf het jaar 2022. [gedaagde] heeft verwezen naar informatie op de website van VOPAK. Op deze website staat volgens [gedaagde] dat de leden van de Raad van Toezicht van VOPAK voor de duur van vier jaar worden benoemd, dat de benoeming maximaal één maal kan worden verlengd en dat leden een vergoeding ontvangen van € 12.500 exclusief btw per jaar. Volgens [gedaagde] heeft VCP in een gerechtelijke procedure tegen [B] bij de rechtbank Noord-Holland erkend dat deze informatie op de website van VOPAK is terug te vinden, en heeft VCP haar vordering in de procedure tegen [B] daarop aangepast.
4.6.
Om executieproblemen te voorkomen geeft de rechtbank de voorkeur aan toewijzing van het concrete geldbedrag waarop VCP aanspraak heeft op grond van artikel 5.3 van de Overeenkomst. De rechtbank verwijst de zaak daarom naar de rol van twee weken na heden voor akte wijziging ofwel concretisering van eis ten aanzien van deze vordering. De rechtbank zal de zaak vervolgens verwijzen naar de rol voor antwoordakte aan de zijde van [gedaagde] .
4.7.
De toewijsbaarheid van een op artikel 843a Rv gebaseerde vordering is aan een aantal voorwaarden verbonden. Als voorwaarde geldt mede dat de partij die de exhibitie eist, daarbij belang dient te hebben. [gedaagde] betwist dat VCP belang heeft bij de gevorderde exhibitie. Volgens [gedaagde] kan VCP door het raadplegen van de website van VOPAK vaststellen welk feebedrag [gedaagde] jaarlijks ontvangt als lid van Raad van Toezicht van VOPAK. [gedaagde] heeft als een productie een kopie overgelegd van een processtuk dat VCP volgens [gedaagde] heeft genomen in de procedure tegen [B] bij de rechtbank Noord-Holland, en waaruit volgt at VCP in die procedure de vordering heeft gewijzigd gelet op de informatie op de website van VOPAK. VCP heeft op deze productie nog niet kunnen reageren. De rechtbank stelt VCP in de gelegenheid daarop alsnog te reageren, bij de onder 4.6 bedoelde akte.
4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 22 april 2020voor akte wijziging dan wel concretisering van eis, tevens akte uitlating productie aan de zijde van VCP;
5.2.
bepaalt dat de zaak vervolgens wordt verwezen naar de rol van twee weken nadien voor antwoordakte aan de zijde van [gedaagde] ;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 1769