ECLI:NL:RBDHA:2020:7082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
C-09-594703-KG ZA 20-555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over locatieverboden en contactverboden tussen voormalige partners in sportschool

In deze zaak, die op 30 juli 2020 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee eisers en twee gedaagden die gezamenlijk een sportschool hebben geëxploiteerd. De samenwerking is beëindigd, maar partijen zijn het oneens over de afwikkeling. Eisers vorderen diverse locatieverboden, contactverboden, een verbod tot het doen van onrechtmatige uitlatingen en een rectificatieverbod, omdat zij zich geïntimideerd voelen door het gedrag van de gedaagden. De voorzieningenrechter heeft de huidige feitelijke situatie als uitgangspunt genomen, waarbij eisers de sportschool voortzetten. De voorzieningenrechter heeft een locatieverbod opgelegd voor één van de gedaagden voor een beperkte periode, terwijl voor de andere gedaagde, die gedetineerd is, geen noodzaak voor een locatieverbod is vastgesteld. De overige vorderingen van eisers zijn afgewezen, omdat er onvoldoende aanleiding is voor de gevorderde contact- en rectificatieverboden. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat een goede zakelijke regeling tussen partijen noodzakelijk is en heeft hen aangespoord om hierover in overleg te treden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/594703 / KG ZA 20-555
Vonnis in kort geding van 30 juli 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] te [plaats 1] ,

2.
[eiser sub 2]te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. J.P. van Rossum te Den Haag,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] te [plaats 1] ,

2.
[gedaagde sub 2]te [plaats 2] ,
gedaagden,
advocaat gedaagde sub 1 mr. M.D.A. Stam te Den Haag,
advocaat gedaagde sub 2 mr. H.F.C. Hoogendoorn te Amsterdam.
Eisers worden hierna ieder afzonderlijk respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser sub 1] ’ en ‘ [eiser sub 2] ’ en gedaagden als ‘ [gedaagde sub 1] ’ en ‘ [gedaagde sub 2] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door [gedaagde sub 2] overgelegde producties;
- de op 23 juli 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door alle partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op 6 augustus 2020 of zoveel eerder als mogelijk blijkt te zijn. Daarna is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Gedaagden zijn beiden actief in de kickboks-wereld. [eiser sub 1] exploiteert een lunchroom. [eiser sub 2] runt een marketing-bedrijf. Partijen kennelijk elkaar al vele jaren.
2.2.
Eisers en gedaagden hebben met ingang van augustus 2019 gezamenlijk een sportschool geëxploiteerd onder de naam Sportschool [X] . De sportschool is gevestigd op het adres [adres] . Deze locatie is door [eiser sub 1] , handelende onder de naam Sportschool [X] , gehuurd. [eiser sub 1] heeft de sportschool onder zijn naam ingeschreven als eenmanszaak.
2.3.
Daargelaten de omvang van een en ander, staat tussen partijen vast dat alle partijen arbeid hebben verricht ten behoeve van de sportschool. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben meer in het bijzonder kickboks-trainingen verzorgd. Verder heeft [eiser sub 2] geld in de sportschool geïnvesteerd.
2.4.
Eisers hebben in maart 2020 aan gedaagden te kennen gegeven geen vertrouwen meer te hebben in de samenwerking en deze te willen beëindigen. Zij hebben daarbij aangegeven dat, als gedaagden de sportschool verder willen voortzetten, zij eisers zullen moeten uitkopen. Eisers hebben daarbij overzichten gevoegd van door de hen verrichte uitgaven en werkzaamheden en van de maandelijkse inkomsten en uitgaven. Gedaagden hebben verklaard de sportschool te willen voortzetten, maar partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder. Eisers hebben vervolgens verklaard dat zij dan de sportschool zullen voortzetten onder een andere naam. Eisers hebben daar ook al uitvoering aan gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, zakelijk weergegeven:
aan gedaagden voor onbepaalde duur een gebiedsverbod op te leggen, inhoudende dat het gedaagden wordt verboden zich te begeven in een straal van 500 meter rond de in de dagvaarding genoemde adressen, op straffe van lijfsdwang dan wel op straffe van verbeurte van een dwangsom van hoofdelijk € 2.000,- voor iedere overtreding, met een maximum van 20.000,-;
gedaagden te verbieden, anders dan via hun advocaat of een vergelijkbare gemachtigde, persoonlijk, schriftelijk, telefonisch, per e-mail of anderszins contact op te nemen met eisers, hun familie en de sportschool, inclusief personeel van de sportschool, op straffe van lijfsdwang dan wel op straffe van verbeurte van een dwangsom van hoofdelijk € 250,- voor iedere overtreding, met een maximum van 5.000,-;
gedaagden te verbieden zich gedurende twee jaar door middel van (sociale) media, internetfora of op andere publieke media op negatieve of diskwalificerende wijze uit te laten over eisers, de sportschool, cliënten van de sportschool en overige aan eisers gelieerde personen, op straffe van lijfsdwang dan wel op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere overtreding, met een maximum van € 5.000,-;
aan gedaagden een bevel tot rectificatie te geven, die dient te zijn gericht aan alle partijen tegenover wie gedaagden zich onrechtmatig over eisers en de sportschool hebben geuit, op straffe van verbeurte van een dwangsom van hoofdelijk € 1.000,-;
met machtiging van eisers om dit vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie en met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan. Gedaagden konden zich niet aan afspraken houden, ook niet na herhaaldelijk overleg. Zij hebben aanzienlijke onttrekkingen gedaan aan het bedrijf voor privédoeleinden, maar niet de lopende kosten betaald en geen aflossingen verricht op de financiering van de sportschool. Eisers waren daarom genoodzaakt om de samenwerking te beëindigen. Gedaagden pretenderen om onnavolgbare redenen dat de sportschool hen toebehoort, maar zij komen niet met een deugdelijk voorstel om eisers uit te kopen. Eisers willen daarom nu de sportschool voortzetten onder een andere naam. Gedaagden accepteren dat echter niet. Zij werken eisers op alle mogelijke manieren tegen en schuwen daarbij niet om eisers te intimeren en lastig te vallen. Er is sprake van veel incidenten, zoals geschetst in de dagvaarding, die ontwrichtend werken op het leven van eisers en hun gezinsleden en een ontoelaatbare inbreuk maken op hun persoonlijke levenssfeer. Dit rechtvaardigt dat de gevorderde voorzieningen worden getroffen.
3.3.
Gedaagden voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Een belangrijk geschilpunt tussen partijen betreft de verdeling van de door hen gedreven onderneming. Daarbij heeft overigens geen der partijen een duidelijk antwoord op de vraag wat de rechtsvorm daarvan is. Alle partijen spreken van “een samenwerkingsverband”. De sportschool is weliswaar ingeschreven als eenmanszaak van [eiser sub 1] , maar dat (een eenmanszaak) is kennelijk niet wat partijen beoogden. In correspondentie wordt gesproken over een aandeel van 25% van alle vier de betrokkenen in de sportschool. Voor de vaststelling van de verdeling van de onderneming en de eventuele verrekening van hetgeen door ieder der partijen is ingebracht, is het voeren van een bodemprocedure de aangewezen weg. Dit kort geding, waarin in spoedeisende gevallen ordemaatregelen kunnen worden getroffen, leent zich daarvoor niet. Gedaagden hebben daar terecht op gewezen en eisers erkennen dat ook. Eisers hebben betoogd het zakelijke geschil als achtergrond te hebben geschetst, maar het gaat in deze procedure volgens hen met name om het intimiderende en bedreigende gedrag dat gedaagden vertonen sinds de beëindiging van de samenwerking. Daaraan dient volgens hen een einde te komen en daarop zijn de vorderingen volgens hen gericht.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het treffen van een goede zakelijke – op cijfers gebaseerde – regeling van de scheiding der wegen de uitweg biedt voor het geschil. Partijen zouden er dan ook goed aan doen om daarover zo spoedig mogelijk met elkaar in overleg te treden (met dien verstande dat het aangewezen lijkt dat zij zich daarbij laten vertegenwoordigen door een adviseur/gemachtigde) dan wel een bodemprocedure te starten. De voorzieningenrechter beschikt op dit moment over onvoldoende informatie om vooruit te kunnen lopen op de uitkomst daarvan. In dit geding zal daarom de huidige feitelijke situatie tot uitgangspunt genomen worden.
4.3.
Vastgesteld kan worden dat momenteel eisers degenen zijn die de sportschool feitelijk voortzetten. [eiser sub 1] is ook degene die de ruimte huurt waarin de sportschool is gevestigd. De naam van de sportschool is inmiddels gewijzigd. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] momenteel gedetineerd is en naar eigen zeggen een gevangenisstraf van negen maanden moet uitzitten, zodat hij zich nu hoe dan ook niet met de sportschool bezig kan houden. Ook als ervan uit wordt gegaan dat het merendeel van de leden lid is geworden vanwege de betrokkenheid en naam van gedaagden, zoals gedaagden stellen, maakt dit de hiervoor geschetste feitelijke situatie op dit moment niet anders. De voorzieningenrechter acht het van belang dat die situatie voorlopig op een rustige wijze zonder incidenten kan worden voortgezet. Gedaagden hebben ook niet toegelicht hoe (en waar) zij de sportschool de komende periode zouden willen voortzetten, in het licht van de detentie van [gedaagde sub 1] en het feit dat de huidige locatie van de sportschool door [eiser sub 1] wordt gehuurd, die bovendien heeft verklaard te hebben vernomen dat de verhuurder niet bereid is om de ruimte aan anderen te verhuren.
4.4.
Van een noodzaak voor gedaagden om onder deze omstandigheden bij de sportschool te komen, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Dat het de afgelopen periode escalerend heeft gewerkt als gedaagden daar wel komen, kan genoegzaam uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken worden afgeleid. De voorzieningenrechter acht het daarom van belang dat gedaagden daar de komende periode wegblijven.
4.5.
De vraag is echter of er voldoende aanleiding is om in dit geding aan gedaagden het gevorderde gebiedsverbod op te leggen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daar in het geval van [gedaagde sub 1] geen sprake van is. Hij is de komende tijd immers gedetineerd. Bij [gedaagde sub 2] is dit wel het geval. Vaststaat dat [gedaagde sub 2] de afgelopen periode meerdere malen bij de sportschool langs is geweest; niet om te werken, maar om op de ramen te bonzen. Ook al was dat uit onmacht, omdat [gedaagde sub 2] ervoer dat hem onrecht werd aangedaan, zoals [gedaagde sub 2] ter zitting heeft verklaard, aannemelijk is dat dit door eisers als bedreigend is ervaren. Daarbij werd er kennelijk op een aantal van die momenten ook les gegeven, zodat aangenomen moet worden dat [gedaagde sub 2] hiermee ook lessen heeft verstoord. Ook tijdens de detentie van [gedaagde sub 1] is [gedaagde sub 2] kennelijk nog bij de sportschool geweest. Een verbod om daar te komen is naar voorshands oordeel dan ook nodig om de persoonlijke vrijheid van eiseres tegen inbreuken daarop door [gedaagde sub 2] veilig te stellen.
4.6.
Omdat de inperking van de bewegingsvrijheid van [gedaagde sub 2] moet worden beperkt tot het hoogstnoodzakelijke zal het verbod worden toegewezen voor een beperkte duur, te weten van zes maanden, en voor wat betreft een beperktere straal rondom het adres van de sportschool dan gevorderde, te weten van 200 meter.
4.7.
Voor verdere op te leggen locatieverboden – ter zitting is toegelicht dat de andere in de dagvaarding genoemde adressen de privéadressen van eisers zijn en de adressen waar hun bedrijven zijn gevestigd – ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding. Voor senior is dat het geval vanwege de hiervoor al vermelde omstandigheid van zijn detentie. Wat [gedaagde sub 2] betreft is niet gebleken van enige aanleiding daarvoor. Dat laat onverlet dat het verstandig is dat [gedaagde sub 2] ook van die locaties wegblijft. Indien partijen op constructieve wijze met elkaar zouden willen overleggen over de toekomst, acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat zij daarvoor een neutrale locatie overeenkomen.
4.8.
De gevorderde lijfsdwang is een veel te vergaand dwangmiddel in deze situatie. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is wel aangewezen. De op te leggen dwangsom zal echter worden gematigd en gemaximeerd op een lager bedrag dan gevorderd. Verder zal de gevorderde machtiging tot tenuitvoerlegging van dit vonnis met behulp van de sterke arm worden toegewezen.
4.9.
Voor toewijzing van een van de andere vorderingen is geen plaats. In zijn algemeenheid geldt dat in dit geding geen verboden kunnen worden opgelegd om contact op te nemen met dan wel zich onrechtmatig uit te laten over anderen dan eisers. Die derden zijn immers geen partij in deze procedure. Voor het gevorderde contactverbod ziet de voorzieningenrechter hoe dan ook onvoldoende aanleiding. Van door gedaagden jegens eisers geuite serieuze bedreigingen is, gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door gedaagden, onvoldoende gebleken. Wel kan worden aangenomen dat partijen in het kader van de pogingen om hun zakelijke geschil te beslechten de afgelopen periode verhitte discussies hebben gevoerd. Dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op de rechten van eisers door op onrechtmatige wijze contact met hen te (blijven) zoeken én dat dit in de toekomst dreigt voort te gaan, is echter onvoldoende aannemelijk geworden. De stukken bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Ook hier geldt dat het uiteraard verstandig zou zijn om de contacten over de afhandeling van het zakelijke geschil via neutrale derden, zoals de wederzijdse advocaten, te laten verlopen.
4.10.
Reeds omdat is gesteld noch gebleken is dat gedaagden zich via (sociale) media, internetfora of op andere publieke media op negatieve wijze of diskwalificerende wijze hebben uitgelaten over eisers of de sportschool, is voor toewijzing van de vordering sub 3 geen plaats. Daar komt bij dat het gevorderde verbod in strijd is met het recht op vrijheid van meningsuiting. Dat recht kan onder omstandigheden wel worden beperkt, maar dat in dit geval is voldaan aan de eisen daarvoor is gesteld noch gebleken.
4.11.
Reeds omdat niet duidelijk is wat er gerectificeerd moet worden, wat het doel daarvan is en voor wie die rectificatie is bestemd, is voor toewijzing van de vordering sub 4 ook geen plaats.
4.12.
Gelet op al het vorenstaande zal worden beslist zoals hierna vermeld. Nu het gevorderde deels is toegewezen en mede gelet op de aard van het geschil tussen partijen, waar beide gedaagden een duidelijk aandeel in hebben, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd op de wijze zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [gedaagde sub 2] om zich voor de duur van zes maanden te begeven in het gebied gelegen binnen een straal van 200 meter rondom [adres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere overtreding van dit verbod, met een maximum van € 5.000,-, met machtiging van eisers om dit vonnis zo nodig ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
ts