Op 8 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een verzoek van de eiser om vergoeding van proceskosten na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 4 januari 2019, waarin de Staatssecretaris werd opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag van de eiser. Eiser had beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit, en op 20 december 2019 heeft de Staatssecretaris een nieuw besluit genomen, waarbij aan eiser een verblijfsvergunning werd verleend en een bedrag van € 1442,- aan dwangsommen werd toegekend.
De rechtbank heeft in deze uitspraak de proceskosten van eiser vastgesteld op € 262,50, welke door de Staatssecretaris moet worden vergoed. De rechtbank baseerde deze beslissing op artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken. De griffier was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen, maar de beslissing is wel verzonden aan de betrokken partijen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op basis van de geldende tarieven en de wegingsfactor, waarbij het geïndexeerde bedrag per 1 januari 2020 is gehanteerd. Eiser kan, indien hij het niet eens is met deze uitspraak, binnen zes weken een verzetschrift indienen bij de rechtbank.