ECLI:NL:RBDHA:2020:7065
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering wegens geen rechtmatig verblijf in Nederland
Op 28 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de intrekking van de bijstandsuitkering van verzoeker, die geen rechtmatig verblijf in Nederland zou hebben. Verzoeker, die de Turkse nationaliteit heeft en vader is van een Nederlands minderjarig kind, had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van een afgeleid verblijfsrecht. Deze aanvraag werd afgewezen en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard, waardoor verzoeker niet langer rechtmatig in Nederland verbleef.
Verzoeker heeft tegen het besluit van de gemeente bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker vanwege het ontbreken van inkomen geen griffierecht verschuldigd is. De rechter overwoog dat er sprake moest zijn van een spoedeisend belang om het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk te kunnen beoordelen. Verzoeker stelde dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeerde, omdat hij sinds 19 maart 2020 geen inkomen meer had.
De voorzieningenrechter concludeerde echter dat verzoeker vanaf 19 maart 2020 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor bijstand, omdat hij geen rechtmatig verblijf had. De rechter verwees naar de relevante wetgeving en eerdere rechtspraak, waaruit bleek dat het instellen van beroep tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning de werking van het besluit niet opschortte. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, maar niet op een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.