Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.Bewijsoverwegingen
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 juli 2020;
- het proces-verbaal verhoor bevelvoerder brandweer Hillegom d.d. 6 februari 2019, blz. 210 – 211;
- het proces-verbaal inbeslagneming en lijkschouw overledene, met als bijlage het schouwverslag van GGD Hollands Midden betreffende [naam slachtoffer] d.d. 17 januari 2019, blz. 11 – 14 van het forensisch dossier;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 28 januari 2019, blz. 26 – 36 van het forensisch dossier.
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 juli 2020;
- het proces-verbaal van verhoor [naam getuige] d.d. 1 februari 2020, blz. 1178 – 1187 van het vervolg dossier;
- het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 12 november 2017, blz. 40 – 41 van het A- dossier.
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 juli 2020;
- het proces-verbaal van verhoor [naam getuige] d.d. 1 februari 2020, blz. 1178 – 1187 van het vervolg dossier;
- het proces-verbaal van bevindingen van wijkagent [naam 1] d.d. 7 februari 2015, blz. 81 van het dossier PL1500/2015041013.
aan de[adres 1] geheel of gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de (overige) zich in en/of nabij dat pand bevindende goederen en naastgelegen panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in voornoemde en naastge
le
gen panden bevindende personen te duchten was, en waarbij de zich in dat pand bevindende [naam slachtoffer] ten gevolge van die brand is overleden.
aan de[adres 2] door open vuur in aanraking te brengen met één of meer brandbare goed(eren)/stof(fen) ten gevolge waarvan die goed(eren)/stof(fen) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de overige zich in dat pand bevindende goederen en omliggende panden te duchten was.
aan de[adres 3] ) door open vuur in aanraking te brengen met benzine en/of stro, ten gevolge waarvan die benzine en/of stro en/of voornoemde schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in die schuur bevindende goederen te duchten was.
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
6.De oplegging van straf en/of maatregel
- het Pro Justitia rapport van 10 september 2019, opgemaakt door R. Brandsma, gezondheidszorgpsycholoog;
- het Pro Justitia rapport van 20 september 2019, opgemaakt door dr. N. Duits, psychiater.
7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[BP 1] en [BP 2]heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de inzamelingsactie voor de ouders van [naam slachtoffer] , waarbij
[BP 4] en [BP 3]heeft de raadsvrouw verzocht (ook) het subsidiaire bedrag van € 21.000,00 te matigen.
[BP 7]heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is hoe het door de verzekering uitgekeerde bedrag tot stand is gekomen.
[BP 9]heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is hoe het door de verzekering uitgekeerde bedrag tot stand is gekomen en dat een deel van de gevorderde materiële schade
[BP 13]heeft de raadsvrouw verzocht een deel van de gevorderde schade niet te vergoeden, op gronden als verwoord in haar pleitnota.
[BP 11] en [BP 12]heeft de raadsvrouw verzocht de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze onvoldoende is onderbouwd en een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zij verzocht deze te matigen omdat deze onvoldoende onderbouwd is nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Besluit vergoeding affectieschade,waarin is aangegeven dat indien sprake is van nabestaanden (ouders) van een slachtoffer die door een misdrijf om het leven is gekomen, per persoon een bedrag van € 20.000,00 toewijsbaar is. Hierbij merkt de rechtbank op dat is aangesloten bij het bedrag dat staat opgenomen bij “meerderjarige thuiswonende kinderen en ouders” gelet op de hechte band tussen de benadeelden en [naam slachtoffer] .
De rechtbank overweegt dat een aantal zaken waarvoor de verzekering is overgaan tot uitkering (stripboeken, comics, gereedschap en keukeninventaris), ook door de benadeelde partij worden gevorderd als onderdeel van zijn materiële schade. Ervan uitgaande dat de verzekering is overgegaan tot het uitkeren van de vervangingswaarde, zou het vorderen van die schade in deze procedure neerkomen op een ‘dubbeltelling’.
De rechtbank acht echter aannemelijk dat de benadeelde partij geconfronteerd is met aanzienlijke (gevolg-)schade door de brand, nu zijn appartement volledig is uitgebrand, zijn inboedel volledig verloren is gegaan, hij moest verhuizen en zijn nieuwe appartement volledig diende in te richten. Voldoende duidelijk is ook dat de verzekering niet alles heeft gedekt (naar vervangingswaarde). Gebruikmakend van de schattingsbevoegdheid zal de rechtbank de benadeelde dan ook een bedrag van € 2.000,00 toekennen, voor de materiële schade.
Deze vordering is door of namens de verdachte in zoverre betwist, dat de verdediging een onderbouwing van de vordering op zijn plaats vindt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een declaratieoverzicht van 9 juli 2019, waaruit blijkt dat aan de benadeelde partij € 385,00 eigen risico ten laste is gelegd. De rechtbank acht aannemelijk dat deze kosten verband houden met de EMDR-therapie die de benadeelde, na de brand, heeft doorlopen. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De verdediging heeft de vordering betwist, en daartoe gesteld dat het voor de hand ligt dat de verzekeraar heeft uitgekeerd rekening houdend met de afschrijving van de inboedel.
De rechtbank volgt de verdediging hierin.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook, voor wat betreft het materiële deel van zijn vordering, niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde feit. Hierbij merkt de rechtbank op dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 6.000,00. Dit bedrag ligt hoger dan bij de andere, direct bij de brand op de [adres 1] betrokkenen aangezien uit het dossier voldoende blijkt dat de psychische gevolgen voor deze benadeelde partij aanzienlijk zwaarder zijn. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige gevorderde bedrag (immaterieel) niet-ontvankelijk verklaren in (dat deel van) de vordering.
De verdediging heeft de vordering inzake de materiële schade in zoverre betwist, dat rekening gehouden dient te worden met afschrijvingskosten. Verder hadden de kosten voor een vervangende woonruimte (hotel) ook kunnen worden gematigd door een goedkoper alternatief te zoeken.
8.De toepasselijke wetsartikelen
9.De beslissing
9(
NEGEN)
JAAR;
terbeschikkingstellingvan de veroordeelde en
van overheidswege zal worden verpleegd;
benadeelde partijen[BP 1] en [BP 2]
toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
benadeelde partijen[BP 3] en [BP 4] , [BP 5] , [BP 6] , [BP 7] , [BP 8] , [BP 9] en [BP 13]
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag, telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 januari 2019, van:
geen straf of maatregelwordt opgelegd.