ECLI:NL:RBDHA:2020:7039
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep wegens niet tijdig beslissen door bestuursorgaan
In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit, op 24 maart 2020 beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 30 augustus 2019. Op 7 april 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, alsnog op de aanvraag beslist. Eiser heeft het beroep op 15 april 2020 ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, waarop verweerder op 3 juni 2020 heeft gereageerd. Aangezien partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat het verzoek om kostenvergoeding kan worden gedaan bij intrekking van het beroep, mits het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de eiser. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan de aanvraag tegemoet is gekomen. Eiser heeft bij de intrekking van het beroepschrift verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toegewezen. De kosten, die betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zijn vastgesteld op € 262,50. Daarnaast dient het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- te worden vergoed door verweerder. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven en is bekendgemaakt op 23 juli 2020. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.