ECLI:NL:RBDHA:2020:7033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
NL19.6587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van staatloze Palestijn met gestelde problemen in verband met familievetes en geloofsafval

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Palestijn, eiser, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de aanvraag als ongegrond werd beschouwd. Eiser had zijn aanvraag onderbouwd met een asielrelaas dat onder andere betrekking had op zijn liefde voor een buurmeisje, de moord op zijn oom, en de daaropvolgende bedreigingen en aanvallen die hij had ervaren. Tijdens de zitting op 2 juli 2020 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, staatloosheid en herkomst geloofwaardig waren, maar dat de gestelde problemen in verband met de dood van zijn oom en de daaropvolgende bedreigingen niet aannemelijk waren gemaakt. De rechtbank concludeerde dat eiser niet kon worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat er geen reëel risico bestond op ernstige schade bij uitzetting. Eiser had ook een nieuw asielmotief aangevoerd, namelijk zijn afstand doen van de islam, maar de rechtbank oordeelde dat dit motief onvoldoende concreet was en niet bij de beoordeling van het beroep betrokken kon worden. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6587

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G.A. Belluz).

ProcesverloopBij besluit van 21 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. el Haddar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt staatloos Palestijn te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1987. Op 27 december 2017 heeft hij onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij van jongs af aan verliefd was op zijn buurmeisje. Eiser wilde in 2008 met haar trouwen, maar de familie van het buurmeisje stond dat niet toe. Eiser is vervolgens verhuisd naar een andere stad en is getrouwd met een andere vrouw. Ook zijn buurmeisje trouwde. Desondanks hadden eiser en zijn buurmeisje nog wel telefonisch en per brief contact en hebben zij elkaar een aantal keer gezien. Eind 2012 heeft de echtgenoot van het buurmeisje haar betrapt toen zij met eiser aan het bellen was. De familie van eiser stelt dat er daardoor problemen zijn ontstaan met de familie van het buurmeisje en dat dit ertoe heeft geleid dat de oom van eiser op 7 of 8 mei 2016 is vermoord door de neef van het buurmeisje. Eiser stelt zelf dat de moord op zijn oom te maken heeft met een ander conflict omtrent het gebruik van een weg. Na de moord op zijn oom wilde de familie van eiser dat hij wraak zou nemen op de familie van de dader. Eiser weigerde dit, waardoor zijn familie de zaak zo heeft gedraaid dat eiser wordt beschuldigd van samenwerking met de Israëliërs en van betrokkenheid bij het om het leven brengen van zijn oom. Eiser heeft een brief van 10 mei 2016 ontvangen van [A] waarin hij wordt bedreigd met de dood. Op 20 juni 2016 is hij door onbekende, gemaskerde mannen aangevallen met stokken. Eiser gaat ervan uit dat dit een actie is geweest van zijn familie. Vervolgens is eiser twee keer telefonisch bedreigd. Op 14 januari 2017 is eiser beschoten door mannen met [A] hoofdbanden om, waarbij hij is geraakt in zijn been. Eiser heeft op 15 maart 2017 de Westelijke Jordaanoever verlaten en vreest bij terugkeer gedood te worden door zijn familie of door [A] .
Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser onder andere de volgende stukken overgelegd:
- schermafdruk van een Arabisch digitaal nieuwbericht;
- kopieën van brieven van het vluchtelingenkamp [kamp] van 16 januari 2017 en 2 februari 2018, en een vertaling daarvan;
- kopie van de brief van 10 mei 2016 van [A] , en een vertaling daarvan;
- medische verklaring van 20 juni 2016, en een vertaling daarvan;
- medische verklaring van 14 januari 2017, en een vertaling daarvan;
- originele huwelijksakte.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- contact met buurmeisje;
- dood oom;
- problemen naar aanleiding van de dood van oom;
- incident 20 juni 2016 en 14 januari 2017.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.
Verweerder heeft eiser gevolgd in zijn identiteit, staatloosheid en herkomst, nu hij ter onderbouwing van zijn identiteit een identiteitskaart, een rijbewijs en een familiekaart heeft overgelegd en de identiteitskaart door de Koninklijke Marechaussee echt is bevonden. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiser over het contact met zijn buurmeisje en de dood van zijn oom (ondanks dat eiser geen overlijdensakte heeft overgelegd) geloofwaardig geacht, nu er geen aanleiding is deze verklaringen ongeloofwaardig te achten. Voorts heeft verweerder eiser ten aanzien van de incidenten van 20 juni 2016 en 14 januari 2017 op grond van de overgelegde medische verklaringen in zoverre gevolgd, dat hij is mishandeld en dat hij is geraakt door kogels.
De problemen naar aanleiding van de dood van de oom van eiser zijn door verweerder echter niet geloofwaardig geacht. Het is volgens verweerder niet aannemelijk dat eiser de schuld heeft gekregen van de dood van zijn oom. Daarnaast acht verweerder het niet aannemelijk dat eiser gezocht wordt door [A] vanwege beschuldiging van samenwerking met Israël, omdat zijn familie hem als oorzaak zou zien van de dood van zijn oom. Dat de incidenten op 20 juni 2016 en 14 januari 2017 hebben plaatsgevonden maakt volgens verweerder niet dat het geloofwaardig is dat de [A] groep hier verantwoordelijk voor was. Volgens verweerder heeft eiser de aanleiding tot de geweldsincidenten niet aannemelijk gemaakt, waardoor niet kan worden geconcludeerd dat sprake is geweest van op de persoon gerichte aanvallen.
Eiser kan volgens verweerder dan ook niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), (het Vluchtelingenverdrag) en eiser heeft volgens verweerder ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en stelt – samengevat weergegeven – dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Eiser stelt dat het asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, nu verweerder enkel stellingen heeft geponeerd en niet alle overgelegde stukken volledig heeft beoordeeld. Zo is de brief van [A] ten onrechte niet beoordeeld en niet betrokken bij de besluitvorming. Verder zijn de relevante elementen niet in onderlinge samenhang beoordeeld. Aangezien vier van de vijf elementen geloofwaardig zijn bevonden, lag het op de weg van verweerder om eiser het voordeel van de twijfel toe te kennen dan wel te motiveren waarom hij dit niet krijgt. Ook wordt in het bestreden besluit ten onrechte niet langer gevolgd dat eiser op 14 januari 2017 is beschoten door mannen met [A] -hoofdbanden om, terwijl dit in het voornemen wel geloofwaardig is bevonden. Verder heeft verweerder miskent dat eerdere behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (Antifolterverdrag), een duidelijke aanwijzing vormt dat bij terugkeer een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7. Eiser heeft naar aanleiding van het verweerschrift bij brief van 18 juni 2020 de gronden van het beroep aangevuld en daarbij aangevoerd dat sprake is van een nieuw asielmotief. Eiser gelooft niet meer in Allah en heeft sinds zijn aankomst in Nederland afstand gedaan van de islam. In het asielzoekerscentrum wordt hij door andere moslims als afvallige beschouwd. Eiser vreest bij terugkeer naar zijn land van herkomst vervolging in de zin van artikel 3 van het EVRM, artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het Antifolterverdrag vanwege zijn uitingen over zijn nieuwe levensovertuiging.
Verder stelt eiser dat verweerder zonder nader onderzoek niet voorbij kan gaan aan het nieuwsfragment over de dood van de oom van eiser, dat te bekijken is via Facebook. Met het standpunt dat de problemen met het buurmeisje vier jaar voor de dood van de oom plaatsvonden en te stellen dat de problemen destijds zijn gesust tot een naar tevredenheid opgelost probleem, heeft verweerder noch middels een externe, noch middels een interne geloofwaardigheidsindicator geoordeeld dat het element ongeloofwaardig is. Dat eiser heeft verklaard dat er geen verband kan worden gelegd tussen de dood van de oom en de problemen met het buurmeisje, neemt bovendien niet weg dat zijn familie hier hetzelfde over denkt. Daarnaast was wel degelijk sprake van een ruzie waarbij de oom van eiser die geraakt werd door een kogel per toeval aanwezig was, omdat hij op bezoek was. Er is dus geen sprake van een tegenstrijdigheid die het oordeel rechtvaardigt dat het element ongeloofwaardig is. Ten aanzien van de incidenten op 20 juni 2016 en 14 januari 2017 betwist eiser dat verweerder in het voornemen per abuis niets heeft opgenomen over de geloofwaardigheid van de verklaringen over de vermeende daders, nu het gaat om de kern van het element. Ten onrechte wordt gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door leden van [A] is beschoten. Onderzocht dient te worden of de aanval op de persoon van eiser gericht was. Gelet op de verklaringen van eiser over de plaats, het tijdstip, de kenmerken van de daders, hun handelwijze en de gedetailleerdheid en consistentie van de verklaringen, stelt eiser dat het om op de persoon gerichte acties gaat. Ook gelet op de externe geloofwaardigheidsindicatoren die voorhanden zijn over [A] en op de toedracht van het incident van 14 januari 2017 in samenhang bezien met de overgelegde brief van 10 mei 2016 van [A] , is het volgens eiser aannemelijk dat hij is aangevallen door [A] . Eiser verwijst hierbij naar de website https://kennisbankterrorisme.nctv.nl/organisaties/ [A] -martyrs-brigades en een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 19 juni 2020 met informatie over [A] .
Bij brief van 30 juni 2020 heeft eiser naar aanleiding van het aanvullend verweerschrift opnieuw de beroepsgronden aangevuld en aangevoerd dat hij weliswaar het nieuwe asielmotief recent heeft aangevoerd, maar dat hij het recht heeft om nieuwe motieven naar voren te brengen wanneer daarvan sprake is. Eiser wijst erop dat hij al heel lang wacht op behandeling van zijn asielaanvraag en de behandeling van zijn beroep. De omstandigheid dat hij recent te horen heeft gekregen dat opnieuw een tumor is ontdekt bij zijn dochter, in combinatie met de eer- en bloedwraak die hem achtervolgt en de reden voor zijn vlucht, zijn voor hem zwaar genoeg geweest om afvallige te worden. Eiser voert aan dat hij zijn afvalligheid niet hoeft te verbergen en dat dit ook niet van hem mag worden verlangd.
Voorts heeft eiser schermafdrukken van Facebook overgelegd over de vete en de bloedwraak tussen de families en de vertaling van deze Facebookberichten. De berichten dateren van 11, 12 en 14 maart 2020, maar eiser stelt dat hij de berichten pas op 25 juni 2020 op internet heeft kunnen vinden. Tot slot stelt eiser ten aanzien van de handgeschreven vertaling van de brief van 10 mei 2016 van [A] dat deze vertaling niet afkomstig is van eiser en dat daarnaast kan worden vastgesteld dat de vertaling niet door een beëdigd tolk is gedaan. Verweerder dient aan te geven wie de stukken heeft vertaald en dat te onderbouwen. Eiser heeft namelijk een beëdigde vertaling overgelegd wegens twijfel over de vertaling van de niet-beëdigde tolk van verweerder.
Bij brief van 2 juli 2020 heeft eiser twee schermafdrukken van twee digitale nieuwsberichten van de website Maan News overgelegd waaruit volgens hem de recente ontwikkelingen blijken in de langdurige vetes van de familie Zidat, die uit verschillende clans bestaat.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten aanzien van de gestelde problemen naar aanleiding van de dood van de oom van eiser op het standpunt kunnen stellen dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege het contact met zijn voormalige buurmeisje door zijn familie in direct verband staat tot de moord op zijn oom als vermeende veroorzaker van de spanningen tussen de families. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat het contact tussen eiser en het voormalige buurmeisje dateert van vier jaar voor de moord op de oom van eiser en eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat het conflict destijds was opgelost nu het voormalige buurmeisje was gestraft en er was bemiddeld (pagina 15, rapport nader gehoor). Hierdoor heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat het probleem door de familie van eiser gebruikt wordt om hem de schuld te geven van het overlijden van zijn oom. Voorts heeft eiser verklaard dat er tussen beide families over een langere periode meerdere spanningen waren dan wel meerdere vetes bestonden, waardoor verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet kan worden ingezien waarom niet één van de meer recente vetes als directe aanleiding wordt gezien voor de moord op zijn oom. De in beroep door eiser overgelegde schermafdrukken van Facebookberichten en digitale nieuwsberichten doen aan het voorgaande niet af, nu hieruit geen onderbouwing blijkt dat de oom van eiser is gedood vanwege het contact dat eiser had met zijn voormalige buurmeisje noch wat de aanleiding zou zijn geweest van de vermeende familievetes.
8.2.
Ten aanzien van de incidenten van 20 juni 2016 en 14 januari 2017 heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat op grond van de overgelegde medische stukken geloofwaardig wordt geacht dat deze incidenten hebben plaatsgevonden, maar dat uit deze stukken niet blijkt dat [A] dan wel de familie van eiser, hier verantwoordelijk voor was en dat zij daadwerkelijk achter eiser aan zitten. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser geen redelijke verklaring of ander bewijs heeft kunnen overleggen waaruit blijkt dat de aanslagen door zijn familie en [A] zijn gepleegd en wat de reden daartoe zou zijn geweest. De overgelegde kopieën van de dreigbrief van 10 mei 2016 heeft verweerder daartoe onvoldoende kunnen achten, nu deze stukken niet op echtheid onderzocht kunnen worden en de inhoud ervan zodoende niet als vaststaand feit kan worden aangenomen. Verweerder heeft het voorts ongerijmd kunnen achten dat als sprake zou zijn van een concrete dreiging en gerichte aanval op de persoon van eiser, hij de gehele tijd op zijn eigen adres in het vluchtelingenkamp is blijven wonen na de gestelde dreigbrief van 10 mei 2016 aan de deur van zijn woning, het eerste incident op 20 juni 2016, de gestelde telefonische bedreigingen, het tweede incident op 14 januari 2017 en hij heeft verklaard pas op 15 maart 2017 te zijn gevlucht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien dat eiser niet eerder enige actie heeft ondernomen. Dat eiser vanwege het ontbreken van geld niet eerder heeft kunnen vertrekken na het tweede incident van 14 januari 2017, neemt niet weg dat eiser na dit incident tijdelijk ergens anders onderdak had kunnen zoeken. Bovendien heeft eiser over de gestelde telefonische bedreigingen na het incident van 20 juni 2016 verklaard dat hij geen aangifte heeft gedaan, omdat hij niet zo bang was, hij het niet serieus nam, het hem niet interesseerde en zijn lot overliet aan God (pagina 19 en 20, rapport nader gehoor). Ten aanzien van het tweede incident van 14 januari 2017 heeft eiser verklaard dat hij ook toen in zijn eigen woning is blijven wonen, zich overgaf aan God en niet bang was om thuis doodgeschoten te worden, omdat hij in ieder geval met zijn gezin zou zijn (pagina 20, rapport nader gehoor). Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat uit deze verklaringen van eiser niet kan worden begrepen en gevolgd waarom hij uiteindelijk toch heeft besloten te vluchten.
8.3.
Verder heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in het voornemen per abuis niets staat opgenomen over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over de vermeende daders van de incidenten van 20 juni 2016 en 14 januari 2017. Anders dan eiser heeft betoogd, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat uit het voornemen niet blijkt dat verweerder het geloofwaardig heeft geacht dat eiser is beschoten door mannen met een hoofdband van [A] , nu in het voornemen enkel wordt geconcludeerd dat op grond van de medische verklaringen wordt gevolgd dat eiser is mishandeld en dat hij is geraakt door kogels (pagina 5, voornemen). In het voornemen staat voorts onder het kopje ‘Vluchtelingenschap’ opgenomen dat de omstandigheid dat eiser op 20 juni 2016 slachtoffer is geworden van een mishandeling en dat hij op 14 januari 2017 is geraakt door kogels, evenmin tot de conclusie leidt dat eiser vervolging te vrezen heeft in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Nu eiser de aanleiding hiertoe niet aannemelijk heeft gemaakt, kan volgens verweerder niet worden geconcludeerd dat er sprake is van op de persoon van eiser gerichte aanvallen (pagina 6, voornemen). Hieruit blijkt evenmin dat verweerder het in het voornemen geloofwaardig heeft geacht dat eiser door leden van [A] is beschoten. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser de aanleiding tot de geweldsincidenten van 20 juni 2016 en 14 januari 2017 gelet op het hiervoor overwogene onder 8.2. niet aannemelijk heeft gemaakt, waardoor niet geconcludeerd kan worden dat sprake is geweest van op de persoon van eiser gerichte aanvallen die een duidelijke aanwijzing zouden vormen dat bij terugkeer een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op het voorgaande niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser in zoverre niet ongeloofwaardig zijn geacht dat eiser contact heeft gehad met zijn voormalige buurmeisje, dat zijn oom op 7 of 8 mei 2016 is gedood en dat eiser op 20 juni 2016 en 14 januari 2017 is mishandeld respectievelijk geraakt door kogels, maar dat het gestelde verband tussen deze gebeurtenissen en de daaruit voortvloeiende gestelde problemen niet door eiser aannemelijk zijn gemaakt. Anders dan eiser heeft betoogd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de besluitvorming dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft verricht en de elementen als genoemd onder 3. in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen aanleiding wordt gezien voor verlening van een verblijfsvergunning op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden.
Nieuw asielmotief (gestelde afvalligheid)
8.5.
Ten aanzien van de vraag of het in de aanvullende beroepsgronden van 18 juni 2020 aangevoerde nieuwe asielmotief, inhoudende dat eiser afstand heeft gedaan van de islam en niet langer in Allah gelooft, bij de beoordeling van dit beroep dient te worden betrokken, overweegt de rechtbank als volgt.
8.6.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt het mede betrekken van dit asielmotief in deze beroepsprocedure tot een ontoelaatbare vertraging van de afdoening van de zaak, als bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Vw 2000. De gestelde afvalligheid is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt in de aanvullende beroepsgronden en heeft nadere onderbouwing nodig. Reeds hierom dient dit nieuwe asielmotief niet bij het onderhavige beroep betrokken te worden (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073, onder 9 en 10). Het staat eiser vrij om een nieuwe aanvraag in te dienen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment, voor zover nodig, alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.