ECLI:NL:RBDHA:2020:7011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/4299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met intrekking verblijfsvergunning en strafoverdracht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een gevangenisstraf van 8 jaar uitzit in België. De verzoeker had eerder een reguliere verblijfsvergunning in Nederland, die was ingetrokken op basis van de beperking 'verblijf bij ouders'. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat hij meende dat hij rechtmatig verblijf zou moeten krijgen in Nederland, wat hem zou helpen bij een mogelijke strafoverdracht van België naar Nederland.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het spoedeisend belang van de verzoeker onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen garantie was dat Nederland zou instemmen met een verzoek tot strafoverdracht, zelfs niet als de verzoeker tijdelijk rechtmatig verblijf zou verkrijgen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de reden voor de afwijzing van het verzoek tot strafoverdracht niet lag in het ontbreken van rechtmatig verblijf, maar in de mogelijke intrekking van de verblijfsvergunning. Hierdoor was er geen sprake van onverwijlde spoed, zoals vereist onder artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan zonder openbare zitting, vanwege de coronamaatregelen, en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4299
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P. Guérain).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan verzoeker verleende reguliere verblijfsvergunning op grond van de beperking ‘verblijf bij ouders’ ingetrokken en de aanvraag om wijziging van de beperking van die verblijfsvergunning naar niet-tijdelijk humanitair (voorgezet verblijf) afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft op 26 mei 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/4298. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 20 juli 2020 een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft op 21 juli 2020 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Griffierecht
1. Verzoeker heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat verzoeker vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Een voorlopige voorziening heeft het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de uitspraak op het beroep). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Spoedeisend belang
3. In het bestreden besluit is bepaald dat verzoeker de uitspraak op zijn beroep niet in Nederland mag afwachten. Hij heeft dus geen rechtmatig verblijf gedurende de beroepsprocedure. Verzoeker heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, zodat hij alsnog met spoed rechtmatig verblijf kan verkrijgen. Verzoeker vindt dat hij een spoedeisend belang heeft, omdat hij op dit moment in België is gedetineerd en hij in beginsel vervroegd in vrijheid kan worden gesteld als hij naar Nederland kan terugkeren. Omdat hij echter geen rechtmatig verblijf heeft is die terugkeer op dit moment uitgesloten en moet de detentie van verzoeker in België noodgedwongen worden gecontinueerd. Ter onderbouwing heeft verzoeker een e-mail van Justitieel Welzijnswerk Beveren van 16 april 2020 en een brief van de Nederlandse Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van 2 maart 2020 overgelegd. Als verzoeker in Nederland is, kan hij serieus werk maken van zijn voornemen om zijn leven te beteren.
3.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een spoedeisend belang aanwezig zou zijn indien verzoeker door toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening naar Nederland zou mogen terugkeren en hij op basis van de VI-regeling in vrijheid zou worden gesteld. In zijn algemeenheid is dat spoedeisend belang er als betrokkene gedetineerd zit en aannemelijk kan maken dat de gevraagde voorziening gaat leiden tot feitelijke beëindiging van die detentie.
3.2.
De voorzieningenrechter is echter met verweerder van oordeel dat verzoeker zijn gestelde spoedeisend belang onvoldoende heeft onderbouwd. Verzoeker zit op dit moment een gevangenisstraf van 8 jaar uit in België. Uit de genoemde brief van DJI blijkt dat de Nederlandse autoriteiten op 30 januari 2018 aan de Belgische autoriteiten hebben laten weten dat zij niet instemmen met het verzoek tot strafoverdracht (erkenning van het (straf)vonnis en tenuitvoerlegging van de sanctie), omdat de IND voornemens was om een procedure tot intrekking van verzoekers verblijfsvergunning te starten. Anders dan verzoeker suggereert is de reden voor afwijzing van het verzoek tot strafoverdracht dus niet gelegen in het ontbreken van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, maar in de destijds mogelijke intrekking van de verblijfsvergunning. Op het moment van afwijzing van het verzoek tot strafoverdracht had verzoeker nog rechtmatig verblijf. Uit de brief van DJI kan niet worden afgeleid dat Nederland wél zou instemmen met een verzoek tot strafoverdracht indien verzoeker tijdelijk rechtmatig verblijf zou verkrijgen op grond van een rechterlijke beslissing (door toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening). Met dergelijk tijdelijk rechtmatig verblijf zou de intrekking van de verblijfsvergunning niet van de baan zijn. Bovendien is niet uitgesloten dat de DJI onderscheid maakt in rechtmatig verblijf op grond van een vergunning en rechtmatig verblijf op grond van tijdelijke toestemming door de rechter. Het betoog van verzoeker ter zitting dat Nederland hem bij rechtmatig verblijf niet zou mogen weigeren terug te nemen, maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter kan nu niet voorzien of DJI, mogelijk zelfs op geheel andere gronden, opnieuw zou weigeren verzoeker terug te nemen.
3.3.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd dat sprake zou zijn van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Conclusie
4. Nu verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken.
5. Het verzoek wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier. De uitspraak is gedaan op 28 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat De voorzieningenrechter is
verhinderd te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.