ECLI:NL:RBDHA:2020:7002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
NL20.10871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet door Nederland behandeld zou moeten worden, vooral in het licht van de coronamaatregelen die van invloed zijn op de asielprocedure in Frankrijk.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder een zitting te houden, met toestemming van beide partijen. In de overwegingen van de rechtbank werd gesteld dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen. Dit beginsel houdt in dat men ervan uit kan gaan dat andere lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat Frankrijk in zijn geval niet aan deze verplichtingen zou voldoen, ondanks de coronamaatregelen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden waren die de overdracht aan Frankrijk onevenredig hard zouden maken. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door rechter M. Kraefft, in aanwezigheid van griffier R. Pronk. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10871

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen het onderzoek gesloten zonder een zitting te houden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vanaf 16 maart 2020 vaststaat.
2. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van Frankrijk vanwege de maatregelen tegen het coronavirus nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het is volstrekt onduidelijk wat de gevolgen van de coronamaatregelen zijn voor bijvoorbeeld de asielprocedure in Frankrijk, ook als de maatregelen worden versoepeld of opgeheven. Verweerder gaat hier niet op in. Eiser stelt voorts dat verweerder om diezelfde reden de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. De situatie in Frankrijk is voor eiser bijzonder en individueel. Door in deze onzekere situatie al over te gaan tot definitieve besluitvorming, wordt hem de mogelijkheid ontnomen om eventuele verslechteringen bij de besluitvorming te laten betrekken dan wel dit in rechte te laten toetsen, waarmee hem het recht op een eerlijk proces wordt ontnomen.
2.1
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder in het algemeen ervan uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Frankrijk dit niet doet.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Verweerder kan aannemen dat Frankrijk de asielaanvraag van eiser overeenkomstig de internationale verplichtingen in behandeling zal nemen en daarop zal beslissen. Eiser heeft niet onderbouwd dat in Frankrijk vanwege de maatregelen tegen de bestrijding van het coronavirus sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen waardoor hij een reëel risico zal lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Voorts maakt het feit dat het coronavirus zich ook in Frankrijk verspreidt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder eisers asielaanvraag aan zich moet trekken. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd, is in dit geval geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Frankrijk van een onevenredige hardheid getuigt. De omstandigheden rondom het coronavirus treffen iedereen en staan los van de verantwoordelijkheid van Frankrijk. De rechtbank ziet ook niet in dat eiser het recht op een eerlijk proces wordt ontnomen. De beroepsgronden slagen niet.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.