ECLI:NL:RBDHA:2020:6998
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening gebiedsverbod aan verzoeker wegens onvoldoende spoedeisend belang
Op 24 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen een gebiedsverbod dat door de burgemeester van Den Haag was opgelegd. Het gebiedsverbod, dat inging op 11 juli 2020 en liep tot 11 oktober 2020, was opgelegd omdat de verzoeker structureel ernstige overlast veroorzaakte in het centrum van Den Haag. De verzoeker, die dakloos is, stelde dat hij afhankelijk was van het gebied voor zijn bestaan, omdat hij daar straatkranten verkoopt en voedsel ontvangt van restauranthouders.
De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel de verzoeker zijn situatie uiteenzette, de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een spoedeisend belang. De rechter merkte op dat de verzoeker niet onderbouwd had waarom hij niet kon wachten op de behandeling van het bezwaar tegen het primaire besluit. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij niet in andere delen van Den Haag kon verblijven en dat hij niet wilde gebruikmaken van de beschikbare opvangmogelijkheden. De rechter gaf aan dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor zijn situatie en dat hij zich kon melden bij het daklozenloket voor passende opvang. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. A. Badermann, en zal later openbaar worden gemaakt.