ECLI:NL:RBDHA:2020:6997
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en betrof een man, geboren in 1976, die lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie en langdurige middelenafhankelijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn, en dat de betrokkene geen ziekte-inzicht en motivatie heeft om aan de behandeling mee te werken. Hierdoor is verplichte zorg noodzakelijk geacht.
De mondelinge behandeling vond plaats op dezelfde datum, waarbij de betrokkene en zijn advocaat hun standpunten naar voren brachten. De betrokkene was het niet eens met de verzochte zorgmachtiging en stelde dat hij goed voor zichzelf kan zorgen. De advocaat voerde verweer en vroeg om afwijzing van het verzoek, met als argument dat er geen aanwijzingen zijn dat opname binnen zes maanden noodzakelijk zal zijn. De psychiater benadrukte echter het risico op terugval en het gebrek aan motivatie van de betrokkene om mee te werken aan zijn behandeling.
De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in het verzoek, ondanks de overschrijding van de beslistermijn door de coronamaatregelen. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot opname in een accommodatie indien de betrokkene niet meewerkt aan de verplichte zorg. De beschikking is vastgesteld op 24 juli 2020 en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.