ECLI:NL:RBDHA:2020:6996
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de noodzaak en evenredigheid van woningsluiting op basis van de Opiumwet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een woningsluiting op basis van de Opiumwet. Verzoekers, een gezin met minderjarige kinderen, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Zoetermeer, die had gelast de woning voor drie maanden te sluiten vanwege de aanwezigheid van drugs. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester zich op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd achtte om de woning te sluiten, maar heeft ook de noodzakelijkheid en evenredigheid van deze maatregel beoordeeld.
De voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting van de woning niet in redelijkheid kon worden opgelegd. Hoewel er een aanzienlijke hoeveelheid drugs was aangetroffen, was er onvoldoende bewijs dat de verzoekers betrokken waren bij drugshandel of dat er sprake was van overlast. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoekers niet verwijtbaar waren en dat de gevolgen van de sluiting voor het gezin onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met de sluiting beoogd werden. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de woning niet gesloten hoeft te worden.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen zoals woningsluiting. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de burgemeester de proceskosten van de verzoekers moet vergoeden, evenals het griffierecht. Deze uitspraak is gedaan in een tijd waarin de coronamaatregelen van invloed waren op de procedure, wat heeft geleid tot een telefonische zitting.