ECLI:NL:RBDHA:2020:6986
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in het kader van de Wet zorg en dwang
Op 20 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, geboren in 1938. Het verzoek tot deze machtiging werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 16 juli 2020, naar aanleiding van een situatie waarin de cliënt, die lijdt aan frontotemporale lobaire degeneratie, fysiek geweld had gebruikt tegen zijn vrouw en dochter. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 juli 2020, waarbij verschillende betrokkenen, waaronder een arts-assistent en een verpleegkundige, telefonisch werden gehoord vanwege de coronamaatregelen.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de cliënt zich verzette tegen de diagnose en de inbewaringstelling. De advocaat van de cliënt betwistte de noodzaak van de machtiging, aangezien er geen onderbouwende medische stukken waren over het ziektebeeld van de cliënt. De arts-assistent verklaarde echter dat de diagnose was gesteld en dat er ernstig nadeel dreigde voor de omgeving van de cliënt. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, wat de voortzetting van de inbewaringstelling rechtvaardigde.
De rechtbank verleende de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken, tot en met 31 augustus 2020. De beslissing werd genomen op basis van de ernst van de situatie en het gebrek aan minder ingrijpende alternatieven. De schriftelijke uitwerking van de beschikking werd vastgesteld op 23 juli 2020, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.