6.3.De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoekster bij opschorting van het bestreden besluit zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij onverkorte handhaving van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Het gaat in dit geval niet louter om het financiële belang van verzoekster bij de voorzetting van dit project, maar ook om bedrijfsbeslissingen van niet ondergeschikte aard die verzoekster – afhankelijk van de uitkomst van de fases – moet nemen. Dit belang weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan de extra inspanningen die verweerder moet leveren als gevolg van een voorlopige voortzetting van het subsidietraject met verzoekster. Verzoekster heeft voorts een groot belang bij spoedige voortzetting van de behandeling van de subsidieaanvraag nu overeenkomsten met partners, een programmavoorstel en een jaarplan (voor de subsidieaanvraag) moeten worden opgesteld. Het is aannemelijk dat dit de nodige inspanningen en tijdsinvesteringen vergt van verzoekster en haar alliantiepartners. Hierbij geldt dat hoe later verzoekster en haar partners worden toegelaten, hoe lastiger het voor hen zal zijn om op volwaardige wijze deel te nemen aan de verdere procedure, hetgeen het risico op onomkeerbare gevolgen aanzienlijk vergroot. De door verweerder voorgestelde compensatie heeft hierop naar verwachting slechts beperkte invloed. De voorzieningenrechter acht het dan ook van belang dat verzoekster – voor zover mogelijk – gelijk met andere subsidieaanvragers meedoet en dat vertraging zo veel mogelijk wordt voorkomen.
7. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Verweerder dient verzoekster zolang te behandelen alsof zij heeft voldaan aan de gestelde drempelcriteria onder de bijlage, hoofdstuk 3, onder B, Fase 1: D.6. van de Beleidsregels. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat geen andere drempelcriteria zich verzetten tegen een doorstroming naar fase 2, waardoor het bovenstaande er toe leidt dat verzoekster vooralsnog moet worden toegelaten tot fase 2 van de subsidieaanvraag.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoekster het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- vergoedt.
9. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de proceskosten die verzoekster heeft moeten maken. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).