ECLI:NL:RBDHA:2020:6980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 / 3942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in subsidieaanvraag van Stichting Save the Children Nederland

Op 24 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin Stichting Save the Children Nederland een voorlopige voorziening heeft aangevraagd na de afwijzing van haar subsidieaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van het argument dat de bezoldiging van de 'Director of Population Council Kenya' niet in verhouding stond tot de functie en de organisatie. Verzoekster was het niet eens met deze afwijzing en voerde aan dat er geen juridische grondslag was voor het bezoldigingsvereiste en dat dit een onrechtmatig onderscheid maakte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de procedure zich niet leent voor een inhoudelijke beoordeling van de rechtsvragen en dat deze vragen in een bodemprocedure door een meervoudige kamer beantwoord moesten worden. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoekster behandeld moet worden alsof zij heeft voldaan aan de drempelcriteria. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster. De uitspraak is gedaan in een digitale zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3942
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

Stichting Save the Children Nederland, te Den Haag, verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Wijmans),
tegen

minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Dekker en mr. C. Vijver).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van verzoekster afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verzoekster verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. Verweerder heeft met het verzoek ingestemd.
Verweerder heeft het bezwaarschrift van verzoekster doorgestuurd aan de rechtbank, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. Het beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer SGR 20/4265.
Het onderzoek ter zitting heeft per beeldverbinding plaatsgevonden op 13 juli 2020. Verzoekster is verschenen, vertegenwoordigd door P. Kraan en C. Bultman, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de subsidieaanvraag afgewezen omdat de bezoldiging van de ‘Director of Population Council Kenya’ niet in verhouding staat tot het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie, nu de relevante elementen onvoldoende zijn uitgelegd in de aanvraag. Hiermee voldoet de aanvraag niet aan het Besluit vaststelling beleidsregels subsidiëring Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (SRGR Partnerschap Fonds) (hierna: de Beleidsregels), onder de bijlage, hoofdstuk 3, onder B, Fase 1: D.6.
3. Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat er geen juridische grondslag is voor het criterium neergelegd in D.6. en D.6.D van de Beleidsregels. Voor een bezoldigingsvereiste ontbreekt een wettelijke grondslag en verzoekster verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1774). De benodigde wijziging is er niet gekomen. Daarbij komt dat het bezoldigingsvereiste een onrechtmatig onderscheid maakt tussen de bezoldiging van Europese bestuurders en bestuurders uit andere landen en ook om die reden buiten toepassing moet blijven. Verzoekster voert subsidiair aan dat, als uitgegaan moet worden van de geldigheid van het vereiste, zij hieraan voldoet nu de hoogte van de bezoldiging in verhouding tot de andere af te wegen aspecten redelijk is en zij dit voldoende heeft onderbouwd in de aanvraag. De toelichting die verweerder in het bestreden besluit heeft gegeven op het redelijkheidscriterium volgt niet uit de Beleidsregels en deze mag haar dan ook niet achteraf worden tegengeworpen.
Geen uitspraak in de bodemprocedure
4. Partijen hebben aan de voorzieningenrechter gevraagd om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze procedure zich naar haar aard niet leent voor een inhoudelijke beoordeling van de in beroep opgeworpen rechtsvragen. Deze rechtsvragen zijn principieel en complex van aard en de beantwoording daarvan heeft mogelijk gevolgen voor andere – al dan niet toekomstige – procedures. De voorzieningenrechter acht het dan ook aangewezen dat deze vragen in een bodemprocedure door een meervoudige kamer worden beantwoord. Aangezien beide partijen met het oog op de aard van de onderhavige tenderprocedure belang hebben bij een zo spoedig mogelijk oordeel in de bodemprocedure zal de rechtbank inzetten op een behandeling in september 2020.
Belangenafweging
6. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek gelet op het voorgaande aan de hand van een belangenafweging. Daarbij wordt het belang van verzoekster bij schorsing van het bestreden besluit afgezet tegen het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering daarvan. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.1.
Verzoekster heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om met haar project alsnog mee te kunnen doen aan fase 2 van de beoordeling en, als de uitkomst daartoe aanleiding geeft, ook aan fase 3. In verband met het uitwerken van een programmavoorstel zijn er grote inspanningen en tijdinvesteringen nodig van verzoekster en haar alliantiepartners. Uitstel van het indienen van een programmavoorstel en de start van het project betekent een verlies aan projectmedewerkers en opgebouwde kennis en kunde.
6.2.
Verweerder heeft aangevoerd dat de gevolgen van het later instromen te overzien zijn. Deadlines kunnen worden opgeschort en ondersteuning vanuit verweerder of haar ambassades kunnen het proces goed en snel laten verlopen. Veel informatie is (digitaal) beschikbaar en kan, indien nodig, direct aan verzoekster worden verstrekt wanneer zij wordt toegelaten tot fase 2 en 3. Hiermee kunnen de gevolgen van een eventuele vertraging eenvoudig worden gecompenseerd. Ook heeft verweerder gewezen op de voor hem grote(re) werklast die een verdere behandeling van de subsidieaanvraag vergt.
6.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoekster bij opschorting van het bestreden besluit zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij onverkorte handhaving van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Het gaat in dit geval niet louter om het financiële belang van verzoekster bij de voorzetting van dit project, maar ook om bedrijfsbeslissingen van niet ondergeschikte aard die verzoekster – afhankelijk van de uitkomst van de fases – moet nemen. Dit belang weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan de extra inspanningen die verweerder moet leveren als gevolg van een voorlopige voortzetting van het subsidietraject met verzoekster. Verzoekster heeft voorts een groot belang bij spoedige voortzetting van de behandeling van de subsidieaanvraag nu overeenkomsten met partners, een programmavoorstel en een jaarplan (voor de subsidieaanvraag) moeten worden opgesteld. Het is aannemelijk dat dit de nodige inspanningen en tijdsinvesteringen vergt van verzoekster en haar alliantiepartners. Hierbij geldt dat hoe later verzoekster en haar partners worden toegelaten, hoe lastiger het voor hen zal zijn om op volwaardige wijze deel te nemen aan de verdere procedure, hetgeen het risico op onomkeerbare gevolgen aanzienlijk vergroot. De door verweerder voorgestelde compensatie heeft hierop naar verwachting slechts beperkte invloed. De voorzieningenrechter acht het dan ook van belang dat verzoekster – voor zover mogelijk – gelijk met andere subsidieaanvragers meedoet en dat vertraging zo veel mogelijk wordt voorkomen.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Verweerder dient verzoekster zolang te behandelen alsof zij heeft voldaan aan de gestelde drempelcriteria onder de bijlage, hoofdstuk 3, onder B, Fase 1: D.6. van de Beleidsregels. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat geen andere drempelcriteria zich verzetten tegen een doorstroming naar fase 2, waardoor het bovenstaande er toe leidt dat verzoekster vooralsnog moet worden toegelaten tot fase 2 van de subsidieaanvraag.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoekster het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- vergoedt.
9. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de proceskosten die verzoekster heeft moeten maken. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot de uitspraak in de bodemprocedure;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1050,-, te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 24 juli 2020.
griffier voorzieningenrechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.