ECLI:NL:RBDHA:2020:6944
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van niet-duurzame relatie
In deze zaak heeft eiser, geboren op 4 februari 1976 en van Surinaamse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor wijziging van zijn verblijfsvergunning naar het doel 'verblijf als familie- of gezinslid bij [A]'. Deze aanvraag werd op 5 juli 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, en de eerdere verblijfsvergunning voor verblijf bij [B] werd met terugwerkende kracht ingetrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 22 november 2019 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank op 20 december 2019.
De rechtbank heeft op 24 juli 2020 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 9 juli 2020 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie met referente [A]. Eiser had geen ingevulde partnervragenlijst overgelegd en de overgelegde bewijsstukken, zoals verklaringen van de kinderen van referente en foto’s, waren niet overtuigend genoeg. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser lag om aan te tonen dat de relatie met referente gelijkwaardig was aan een huwelijk.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij ten tijde van het bestreden besluit een duurzame en exclusieve relatie had. Ook werd de stelling van eiser dat de hoorplicht was geschonden verworpen, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Het beroep werd derhalve ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.