ECLI:NL:RBDHA:2020:6944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 10040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van niet-duurzame relatie

In deze zaak heeft eiser, geboren op 4 februari 1976 en van Surinaamse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor wijziging van zijn verblijfsvergunning naar het doel 'verblijf als familie- of gezinslid bij [A]'. Deze aanvraag werd op 5 juli 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, en de eerdere verblijfsvergunning voor verblijf bij [B] werd met terugwerkende kracht ingetrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 22 november 2019 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank op 20 december 2019.

De rechtbank heeft op 24 juli 2020 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 9 juli 2020 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie met referente [A]. Eiser had geen ingevulde partnervragenlijst overgelegd en de overgelegde bewijsstukken, zoals verklaringen van de kinderen van referente en foto’s, waren niet overtuigend genoeg. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser lag om aan te tonen dat de relatie met referente gelijkwaardig was aan een huwelijk.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij ten tijde van het bestreden besluit een duurzame en exclusieve relatie had. Ook werd de stelling van eiser dat de hoorplicht was geschonden verworpen, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Het beroep werd derhalve ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/10040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman)

Procesverloop

Op 15 april 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning naar het doel: ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’.
Op deze aanvraag is door verweerder op 5 juli 2019 afwijzend beslist en is eisers verblijfsvergunning voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [B] ’ met terugwerkende kracht ingetrokken tot 9 april 2019.
Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 22 november 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 20 december 2019 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op 9 juli 2020. Eiser is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is geboren op 4 februari 1976 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Met ingang van 23 januari 2018 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [B] ’. Deze verblijfsvergunning is verleend met een geldigheidsduur tot 24 januari 2023.
2. Op 16 april 2019 heeft mevrouw [B] via een meldingsformulier gemeld dat de gezinsband met eiser is verbroken per 13 april 2019. Eiser heeft hierna op 15 april 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken dat eiser en referente, mevrouw [A] , een duurzame en exclusieve relatie onderhouden die op één lijn is te stellen met een huwelijk. Eiser heeft geen bijlage ‘vragenlijst voor verblijf bij partner’ overgelegd. Bij de aanvraag heeft eiser een kort, niet getekend en ongedateerd briefje gevoegd, waarin hij beknopt vertelt over het ontstaan van zijn relatie met mevrouw [A] . Verder heeft eiser zijn relatie niet onderbouwd met bewijsstukken. Ten aanzien van de overgelegde verklaringen van de kinderen van referente stelt verweerder dat deze niet objectief en verifieerbaar zijn. Ook de overgelegde foto’s zijn niet voldoende. De foto’s zeggen weinig over het bestaan van een duurzame en een exclusieve relatie. Daarnaast hebben eiser en referente geen overzicht gestuurd van de Whatsapp-gesprekken waaruit zou blijken dat sprake is van een affectieve relatie. Verweerder stelt verder dat het feit dat eiser en referente samenwonen niet doorslaggevend is voor het aannemen van een duurzame en exclusieve relatie.
Standpunt van eiser
4. Eiser stelt dat het overleggen van de vragenlijst op zichzelf geen vormvereiste is voor het aannemen van een duurzame en exclusieve relatie. Eiser meent dat hij voldoende informatie heeft verstrekt over zijn relatie. Hij staat in ieder geval langer dan zes maanden ingeschreven op het adres van referente. Ook heeft hij in plaats van de vragenlijst een brief geschreven, omdat op de lijst onvoldoende ruimte was voor het schrijven van de antwoorden. Indien verweerder van oordeel was dat er onvoldoende informatie was, of dat de antwoorden te summier waren, dan lag het op de weg van verweerder om eiser en referente voor een gehoor uit te nodigen en nadere vragen te stellen. Daarnaast vindt eiser dat de verklaringen van de kinderen van referente en de overgelegde foto’s wel degelijk aantonen dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Tot slot vindt eiser dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase.
Beoordeling van het beroep
5. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiser (en referente) ligt om aan te tonen dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Dit volgt uit artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf B7/3.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Van een relatie die met een huwelijk gelijk kan worden gesteld mag worden verwacht dat die een zekere intensiteit heeft, die verder gaat dan bij een vriendschappelijke relatie. Verder volgt uit artikel 5 van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71, hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn) en paragraaf 3.2 van de Richtsnoeren van de Europese Commissie voor de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn, dat de lidstaten een zekere beoordelingsmarge hebben bij de beslissing of het wenselijk en noodzakelijk is om het bewijs van de gezinsband te verifiëren door middel van bijvoorbeeld gesprekken. De criteria van wenselijkheid en noodzakelijkheid impliceren dat dergelijk onderzoek niet is toegestaan wanneer er andere passende en minder beperkende manieren zijn om een gezinsband aan te tonen. De wenselijkheid en noodzakelijkheid van gesprekken en/of ander onderzoek dienen per geval te worden beoordeeld. Uit de genoemde Richtsnoeren blijkt verder dat bij een verzoek om gezinshereniging het horen van de partners in beginsel een passende manier is om de gezinsband te onderzoeken indien er geen andere passende en minder beperkende manieren zijn om de relatie aan te tonen.
6. Eiser en referente hebben om hun relatie te onderbouwen in de aanvraagfase een brief geschreven en verschillende bewijsstukken overgelegd. Ook hebben zij in de bezwaarfase meerdere foto’s en verklaringen van de kinderen van referente overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee onvoldoende heeft aangetoond dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie met referente. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser geen ingevulde partnervragenlijst heeft overgelegd. In dit verband heeft verweerder terecht verwezen naar zijn beleid zoals vermeld in paragraaf B7/5 van de Vc 2000, waarin staat dat een ingevulde partnervragenlijst een bewijsmiddel is voor een duurzame en exclusieve relatie.
Ook de hiervoor genoemde brief heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden. De brief is niet gedateerd en ondertekend, en bevat enkel een beknopt verhaal over het ontstaan en het onderhouden van de relatie. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van de kinderen van referente niet objectief en verifieerbaar zijn. Met betrekking tot de foto’s overweegt de rechtbank dat ook hier niet uit blijkt dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Eiser (en referente) hebben verder geen andere bewijsmiddelen overgelegd, zoals bijvoorbeeld documenten die hun gemeenschappelijk huishouden onderbouwen. Verder overweegt de rechtbank dat eiser en referente nog maar heel kort een relatie hadden toen de aanvraag werd ingediend. Verweerder heeft eiser dan ook mogen tegenwerpen dat de relatie op een zeer prille liefde duidt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van het bestreden besluit een duurzame en exclusieve relatie met referente had.
7. Met betrekking tot de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
8. Het beroep is derhalve ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 juli 2020 door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S.J. van Kooij, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment, voor zover nodig, alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.