ECLI:NL:RBDHA:2020:6943
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. El-Sharkawi, had op 20 december 2019 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, dat op 22 november 2019 was genomen. Tegelijkertijd met het beroep werd verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de uitzetting van verzoeker zou worden opgeschort totdat er een beslissing op het beroep zou zijn genomen.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verzoeker aangegeven dat zijn cliënt geen inhoudelijk belang meer had bij de voorlopige voorziening, omdat hij inmiddels rechtmatig verblijf had verkregen. Daarom trok hij het verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg hij wel om een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. Verweerder verzet zich tegen deze proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een situatie die een proceskostenveroordeling rechtvaardigde, zoals genoemd in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht. De verleende verblijfsvergunning was namelijk gerelateerd aan een nieuwe aanvraag van verzoeker en niet aan de aanvraag die in deze procedure aan de orde was. Het verzoek om proceskostenveroordeling werd daarom afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en deze uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, in verband met de coronamaatregelen.