7.6Zowel verzoekster als verweerder heeft dienaangaande een uitvoerige toelichting gegeven ter onderbouwing van het ingenomen standpunt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is nader onderzoek nodig naar de feiten, toegespitst op de hiervoor genoemde elementen, met het oog op de beantwoording van de vraag of het gebruik van het pand inderdaad moet worden aangemerkt als ‘Maatschappelijk’ en daarmee in strijd is met de bestemming ‘Wonen- 1’ woonbestemming. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich daar echter niet voor.
8. Bij de huidige stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster bij het (voorlopig) mogen voortzetten van het gebruik van het pand zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij effectuering van de opgelegde last onder dwangsom hangende de bezwarenprocedure. Bij de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat effectuering van de last zeer waarschijnlijk betekent dat verzoekster voor haar cliënten snel alternatieve ‘woonruimte’ moet trachten te vinden, waarbij het onzeker is of deze ruimte op zo’n korte termijn beschikbaar is.
Ook heeft de voorzieningenrechter bij de belangenafweging rekening gehouden met het feit dat van de kant van verweerder zelfs niet bij benadering kon worden aangegeven wanneer de beslissing op bezwaar wordt verwacht. Het (te) lang duren van de bezwaarprocedure is een omstandigheid die in dit geval voor rekening en risico van verweerder komt. Verweerder kan de voor hem nadelige gevolgen van deze uitspraak echter beperken door het nemen van de beslissing op bezwaar te bespoedigen.
9. Ten slotte hecht de voorzieningenrechter er aan dat hij ook oog heeft voor de belangen van de omwonenden, die bij verweerder hebben aangedrongen op handhavend optreden. Voorshands is aannemelijk dat de (direct) omwonenden als gevolg van deze vorm van huisvesting meer overlast ondervinden dan het geval zou zijn bij ‘traditionele’ bewoning van het pand door een gezin. Nu echter nog niet vast staat of het gewraakte gebruik van het pand door verzoekster zich al dan niet verdraagt met de woonbestemming kan de voorzieningenrechter aan het belang van de omwonenden geen doorslaggevende betekenis toekennen.
10. Het vorenstaande leidt tot toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de nog te nemen beslissing op het bezwaar.
11. Omdat het verzoek wordt toegewezen dient verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
12. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vastgesteld op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 525,- per punt en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de te nemen beslissing op het bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is op 17 juli 2020 gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. In verband met de maatregelen rond het coronavirus is deze beslissing nog niet in het openbaar uitgesproken. Dit zal op een later moment alsnog gebeuren. Verder wordt de uitspraak zo spoedig mogelijk gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: