ECLI:NL:RBDHA:2020:6920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen persoonsgebonden budget voor scootmobiel

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Rijswijk, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Eiseres had een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor de aanschaf van een scootmobiel en de bijbehorende kosten voor onderhoud en verzekering. Bij besluit van 19 november 2018 werd haar een pgb van maximaal € 1.903,83 toegekend voor de aanschaf van een scootmobiel, evenals jaarlijkse vergoedingen voor onderhoud en verzekering. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiseres stelde dat zij een vijfwiels scootmobiel nodig had en dat de vergoedingen voor onderhoud en verzekering niet voldoende waren om in de werkelijke kosten te voorzien. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen het besluit van 19 november 2018 terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat eiseres de bezwaartermijn had overschreden. Het beroep tegen het besluit van 19 december 2018, dat de hoogte van het pgb voor de scootmobiel verhoogde, werd ongegrond verklaard, omdat dit niet de vergoedingen voor onderhoud en verzekering betrof. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.C. La Croix Kaiser),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: M. Drazenovic)

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2018 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiseres een persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de Wet op de maatschappelijke opvang (Wmo) toegekend voor de duur van 5 jaar van maximaal € 1.903,83 (exclusief BTW) ten behoeve van de aanschaf van een scootmobiel. Tevens heeft eiseres een bedrag van € 275,40 per jaar gekregen voor de kosten van het onderhoud alsmede een bedrag van € 41,14 per jaar voor de kosten van de verzekering.
Bij besluit van 19 december 2018 (primair besluit II) heeft verweerder de definitieve hoogte van de aan eiseres toegekende pgb voor een vervoersvoorziening vastgesteld op € 2.000,-.
Bij besluit van 9 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen primair besluit I niet ontvankelijk verklaard en het bezwaar gericht tegen primair besluit II gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat aan eiseres een bedrag van
€ 2.018,06 is toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding met Skype plaatsgevonden op
18 juni 2020. Aan de zitting hebben deelgenomen:
  • eiseres;
  • [A] , de echtgenoot van eiseres;
  • de gemachtigde van eiseres;
  • de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1.
Naar aanleiding van de melding van eiseres bij verweerder dat zij ondersteuning nodig heeft in de vorm van een scootmobiel, heeft een arts verbonden aan Salude op 8 augustus 2018 rapport uitgebracht. In zijn rapport heeft deze arts geconcludeerd dat een scootmobiel een passende oplossing is om te voorzien in de vervoersbehoefte van eiseres. Er zijn volgens de arts echter geen medische argumenten om de noodzaak van een scootmobiel met 5 wielen, zoals door eiseres is verzocht, te veronderstellen. De medische belastbaarheid van eiseres is dusdanig dat het adequaat gebruik van een reguliere (driewielige) scootmobiel goed haalbaar is.
1.2.
Eiseres heeft daarop te kennen gegeven aan verweerder dat zij de maatwerkvoorziening scootmobiel door middel van een pgb wenst aan te schaffen. Het maatwerkadvies voor een scootmobiel in de vorm van een pgb ter hoogte van € 2.018,06 voor een scootmobiel, aangevuld met een vergoeding voor reparatie, onderhoud en verzekering van maximaal € 291,96 per jaar, is door eiseres op 31 oktober 2018 ondertekend. Daarbij is aangekruist dat zij dit wil laten aanmerken als een aanvraag voor een Wmo-voorziening.
1.3.
Bij primair besluit I heeft verweerder aan eiseres een pgb toegekend voor de duur van 5 jaar van maximaal € 1.903,83 (exclusief BTW) ten behoeve van de aanschaf van een scootmobiel. Tevens heeft eiseres een bedrag van € 275,40 per jaar gekregen voor de kosten van het onderhoud alsmede een bedrag van € 41,14 per jaar voor de kosten van de verzekering.
1.4.
Eiseres heeft op 27 november 2018 aan verweerder de nota ingezonden van de scootmobiel die zij heeft overgenomen van een derde. Het betreft de overname van een Quingo scootmobiel Toura 2 voor een bedrag van € 2000,-.
1.5.
Bij primair besluit II heeft verweerder de definitieve hoogte van het pgb voor een vervoersvoorziening vastgesteld op € 2.000,-.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het tegen primair besluit II gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat aan eiseres een bedrag van
€ 2.018,86 wordt uitbetaald in plaats van € 2.000,-. Voorts heeft verweerder het bezwaar, voor zover zich dit richtte tegen primair besluit I, niet ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
3. Eiseres voert aan dat uit de medische stukken blijkt dat zij een vijfwiels scootmobiel nodig heeft. Verweerder heeft niet alle medische gegevens meegewogen. Hoewel het toegekende pgb voor een scootmobiel voldoende is, zijn de aan haar toegekende vergoedingen voor onderhoud van de scootmobiel, een bedrag van € 275,40 per jaar, en voor de verzekering van de scootmobiel, een bedrag van € 41,14 per jaar, onvoldoende om in de werkelijke kosten te voorzien. Zij heeft een tweedehands vijfwiels scootmobiel van Quingo gekocht. Het onderhoud hiervan wordt gedaan door Quingo zelf, omdat dit bedrijf het enige is dat overweg kan met een vijfwiels scootmobiel. De onderhoudskosten bedragen € 477,- per jaar en daar komt een jaarlijkse onderhoudsbeurt van € 160,- per jaar nog bij, zodat de werkelijke onderhoudskosten daarmee op tenminste € 637,- per jaar komen. Ook de verzekeringskosten zijn veel hoger dan verweerder aan vergoeding heeft toegekend. De premie bedraagt € 328,71 per jaar. Dit is een allrisk verzekering die nodig is omdat het haar bekend is dat dit type scootmobiel vaak wordt gestolen vanwege de accu’s die er in zitten. De zeer beperkte WA-verzekering waar verweerder van uitgaat, sluit niet aan bij de werkelijke situatie. Eiseres stelt dat zij de werkelijke kosten financieel niet kan dragen. De gemachtigde van eiseres heeft er nog op gewezen dat in de beleidsregels niet staat vermeld dat de kosten voor onderhoud en verzekering de goedkoopste variant dienen te betreffen. Eiseres mag er daarom van uitgaan dat de reële kosten voor onderhoud en verzekering door verweerder aan haar worden vergoed. Tot slot doet de gemachtigde een beroep op de hardheidsclausule.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen primair besluit I niet ontvankelijk is verklaard.
5.1.
Bij het besluit van 19 november 2018 is aan eiseres een pgb toegekend van maximaal € 1.903,83 exclusief BTW (hetgeen neerkomt op € 2.018,06 inclusief BTW) voor een scootmobiel en daarbij is tevens een bedrag van € 275,40 per jaar aan onderhoudskosten en een bedrag van € 41,41 per jaar aan verzekeringskosten toegekend.
5.2.
Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat eiseres eerst bij brief van 26 januari 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 19 november 2018 en de daarin vastgestelde bedragen ten behoeve van het onderhoud en de verzekering van de scootmobiel. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht 6 weken. Dit betekent dat het bezwaarschrift, voor zover zich dit richtte tegen het besluit van 19 november 2018, na deze termijn en dus te laat is ingediend.
5.3.
Eiseres heeft gesteld dat na de ontvangst van primair besluit II het tijd kostte om de Wmo-consulent te kunnen bereiken en daarna de tekst met alle medische bijlagen te maken en dat zij daarom niet binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt tegen primair besluit I. Dit zijn echter geen omstandigheden die kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Eiseres had bovendien binnen de bezwaartermijn een voorlopig bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden kunnen indienen.
5.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gewezen op het emailbericht van 27 november 2018 van de echtgenoot van eiseres aan verweerder. De gemachtigde van eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat deze email als bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 19 november 2018 dient te worden aangemerkt. De rechtbank volgt de gemachtigde van eiseres hier niet in. De echtgenoot van eiseres heeft met dit emailbericht de nota met betrekking tot de overname van de Quinto scootmobiel ter hoogte van € 2.000,-- aan verweerder toegezonden. Uit de verdere inhoud van deze email blijkt dat de echtgenoot van eiseres de noodzaak van een vijfwiels scootmobiel benoemt en hoopt dat verweerder bij het geven van het bedrag voor de aangeschafte scootmobiel hier rekening mee wil houden. Uit deze mail blijkt niet dat namens eiseres bezwaar wordt gemaakt tegen de in primair besluit I vastgestelde bedragen voor onderhoud en verzekering van de scootmobiel.
5.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht het bezwaarschrift, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 19 november 2018, niet ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het beroep is daarom in zoverre ongegrond. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke standpunten van eiseres over de in primair besluit I toegekende bedragen voor verzekering en onderhoud van een scootmobiel.
Het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen primair besluit II gegrond is verklaard.
6.1.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het definitief aan eiseres toe te kennen bedrag aan pgb voor een scootmobiel gewijzigd (verhoogd) van € 2.000,-- naar € 2.018,06. Dit is gebaseerd op de door eiseres toegezonden nota van de door haar aangeschafte scootmobiel en de factuur voor reparatie hiervan. Omdat eiseres met de verkoper van de scootmobiel was overeengekomen dat zij de kosten van reparatie voor haar rekening zou nemen voor de aanschaf, worden deze kosten door verweerder in aanmerking genomen als kosten voor de aanschaf. Derhalve is alsnog het maximale bedrag van € 2.018,86 toegekend.
De rechtbank maakt uit het beroep van eiseres op dat zij zich niet richt tegen het toegekende bedrag voor de scootmobiel. Eiseres is het niet eens met de toegekende vergoedingen voor verzekering en onderhoud. Deze vergoedingen zijn echter vastgesteld bij primair besluit I. Nu de kosten van verzekering en onderhoud geen onderdeel uitmaken van primair besluit II, kan het beroep op dit punt niet slagen.
6.2.
Het beroep is ook in zoverre ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2020 door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.