ECLI:NL:RBDHA:2020:6907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
NL18.20106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige seksuele gerichtheid van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Pakistaanse man, heeft op 17 januari 2018 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt homoseksueel te zijn en te vrezen voor vervolging in Pakistan. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de geloofwaardigheid van eisers seksuele gerichtheid als ongeloofwaardig werd beoordeeld. Eiser heeft in zijn aanvraag en tijdens de hoorzittingen verklaard dat hij in Pakistan is gearresteerd en mishandeld vanwege zijn seksuele voorkeur, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde vervolging. De rechtbank heeft de elementen van nationaliteit en identiteit als geloofwaardig beoordeeld, maar de seksuele gerichtheid niet. Eiser heeft recentelijk aangegeven in ondertrouw te zijn met een vrouw, wat volgens de rechtbank afbreuk doet aan zijn eerdere verklaringen over zijn homoseksualiteit. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting naar Pakistan een reëel risico op ernstige schade loopt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en zal later openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20106

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldverbinding (skype) plaatsgevonden op 2 juli 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Dahiya. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1991 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 17 januari 2018 onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft, kort samengevat, het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser stelt homoseksueel te zijn en dat hij in 2011 door de politie is gearresteerd, twee dagen is vastgehouden en herhaaldelijk is mishandeld, nadat hij werd betrapt op het verrichten van seksuele handelingen met een jongen, [A] . Hij kreeg daarna huisarrest van zijn ouders. In 2015 werd eiser in een hotel betrapt met [B] , door diens vader. De vader van [eiser] beschuldigde eiser van uitlokking. De politie zet extra druk om hem te vinden vanwege zijn christelijke geloof. [eiser] wordt niet vervolgd, omdat hij moslim is. Op 18 december 2015 is door de moskee een fatwa uitgesproken over eiser dat hij gestraft moet worden. Ook is hij verstoten door zijn vader, aldus eiser.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31 Vw als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- nationaliteit, identiteit en herkomst;
- religie;
- seksuele gerichtheid en de daaruit vloeiende problemen.
Verweerder heeft de eerste twee elementen geloofwaardig, maar het derde element ongeloofwaardig geacht. Er is volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en betoogt – zakelijk weergegeven – dat verweerder het ten onrechte ongeloofwaardig vindt dat eiser homoseksueel is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Eiser heeft bij schrijven van 13 februari 2020 te kennen gegeven een relatie te hebben met mevrouw [C] . Bij schrijven van 18 juni 2020 heeft eiser laten weten dat zij in ondertrouw zijn en voornemens zijn op 18 augustus 2020 met elkaar in het huwelijk te treden.
5.2
Verweerder heeft zich naar aanleiding van deze informatie op het standpunt gesteld dat dit, naast de reeds gemaakte geloofwaardigheidsbeoordeling, verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. De rechtbank volgt verweerder hierin. Eiser heeft in zijn gehoren naar voren gebracht dat zijn leven als homoseksueel in Pakistan onhoudbaar was. Hij heeft tijdens zijn gehoren nooit gesproken over enige belangstelling voor vrouwen. Integendeel, hij heeft verklaard tot God te hebben gebeden om ‘niet anders’/niet homoseksueel te zijn. Hij bleef evenwel geïnteresseerd in mannen en heeft tevens verklaard in Nederland nog een relatie met een man te hebben gehad. Eiser heeft verklaard dat hij zijn aanstaande vrouw in augustus 2017 heeft leren kennen. Tijdens het Nader Gehoor op 19 maart 2018 heeft hij niet gesproken over eventuele interesse in vrouwen. De rechtbank ziet in eisers verklaring ter zitting dat zijn seksuele voorkeur is veranderd doordat in Nederland het contact met vrouwen veel vrijer is en dat zijn homoseksualiteit moet worden bezien in de context van de Pakistaanse samenleving, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de gestelde homoseksualiteit van eiser ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
5.3
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij vanwege zijn nieuwe geloofsbeleving en geloofsuitingen vreest vervolgd te zullen worden in Pakistan, overweegt de rechtbank dat dit buiten de beoordeling van het geschil dient te blijven. Eiser heeft dit pas voor het eerst bij schrijven van 18 juni 2020 kort aangestipt in de reactie op het verweerschrift van verweerder, maar voornamelijk pas ter zitting nader gemotiveerd. Eiser heeft niet tijdens de gehoren of eerder tijdens de procedure naar voren gebracht dat hij in Pakistan beperkt werd in zijn geloof.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is gedaan op: 17 juli 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.