ECLI:NL:RBDHA:2020:6899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
NL20.6256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Iraanse universitair docente die vreest voor vervolging vanwege haar politieke overtuiging en mensenrechtenactivisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse universitair docente. Eiseres, geboren in 1977, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, nadat zij in Nederland was gekomen voor haar postdoctorale studie. Tijdens haar verblijf ontdekte zij dat zij in Iran door de autoriteiten werd gezocht vanwege haar activiteiten op het gebied van mensenrechten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft haar aanvraag afgewezen, omdat hij van mening was dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève kon worden aangemerkt. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar activiteiten in Nederland en haar politieke overtuiging niet voldoende waren onderzocht door de staatssecretaris.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in beroep niet is opgekomen tegen de geloofwaardigheidsbeoordeling van de staatssecretaris met betrekking tot bepaalde elementen van haar asielrelaas. Echter, de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet tot de risicogroep van personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van mensenrechten behoort. De rechtbank concludeerde dat er zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken waren in de besluitvorming van de staatssecretaris. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werden de proceskosten van eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6256

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

ProcesverloopBij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.6257, plaatsgevonden op 15 juni 2020.Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Soltani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1977 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op
18 december 2018 heeft eiseres een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres is naar Nederland gekomen om haar postdoctoraal aan Maastricht University te behalen, gebruik te maken van de bibliotheek bij het Vredespaleis en haar bibliotheekabonnement te verlengen. Tijdens haar bezoek aan Nederland is eiseres erachter gekomen dat zij in Iran door de Iraanse autoriteiten wordt gezocht. Eiseres is doctor (PhD) in de rechten. In Iran maakte zij deel uit van de wetenschappelijke raad van de Islamitische universiteit en was zij decaan aan de rechtenfaculteit. Ook doceerde en onderzocht zij mensen-, vrouwen- en kinderrechten. Eiseres bleef naar haar eigen oordeel binnen de grenzen van wat zij over deze rechten mocht zeggen en doceren. Zij werd wel met een zekere regelmaat verhoord en aangesproken door de Herasat (vertegenwoordiger van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bij universiteiten en scholen) over wat zij doceerde.
Eiseres stelt onder andere door de Iraanse autoriteiten te worden gezocht vanwege de door haar ontplooide activiteiten in de zaak van [A] . Eiseres kent [A] en haar familie al 25 jaar. [A] is in 2016 in Iran op het vliegveld gearresteerd toen zij na een familiebezoek wilde terugkeren naar haar echtgenoot in het Verenigd Koninkrijk, op verdenking van activiteiten om de Iraanse regering ten val te brengen. [A] is vastgezet in vleugel 209 in de Evin gevangenis. Deze vleugel valt onder het Ministerie van Veiligheid en Inlichtingendienst en de oprichting van deze vleugel is niet door het Iraanse parlement goedgekeurd. De rechtszittingen van gevangenen uit vleugel 209 zijn vertrouwelijk en niet voor publiek toegankelijk. Eiseres heeft samen met drie andere docenten van de Islamitische universiteit in Iran een brief geschreven aan de Iraanse Minister van Justitie, waarin zij aangaven dat de mensenrechten van [A] werden geschonden. Eiseres heeft geprobeerd om [A] in de Evin gevangenis via omkoping van een gevangenismedewerker te bezoeken, maar vanwege het risico heeft eiseres deze poging voortijdig afgebroken.
Ook stelt eiseres te worden gezocht vanwege de artikelen die zij hier in Nederland op internet heeft gepubliceerd en verspreid via social media. In Nederland voelde eiseres zich vrij om een artikel te schrijven waarin zij zich kritisch heeft uitgelaten over Islamisten en de censuur in de media. Naar aanleiding van het verspreiden van haar artikel in een groepsgesprek via Telegram, heeft eiseres van [B] , een rechter die namens Iran zitting heeft in het Iran-Verenigde Staten tribunaal in Den Haag, een persoonlijke reactie ontvangen waarin hij haar uitscheldt en beschimpt. Gelet op de reactie van [B] is eiseres ervan overtuigt dat ook de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van haar artikel.
Eiseres stelt te zijn gewaarschuwd door haar familieleden en haar collega’s om niet terug te keren naar Iran. Haar broer is meegenomen en onder druk gezet voor informatie over eiseres. De naam van [A] werd ook door de agenten genoemd en mede vanwege de vele reizen naar het buitenland hebben de agenten de gehele familie van eiseres beschuldigd van spionage. De ouders van eiseres zijn bij terugkeer uit Duitsland door de Iraanse autoriteiten in Iran op het vliegveld aangehouden en enkele dagen verhoord over eiseres. De Veiligheidsdiensten gaven zowel in het verhoor van de broer als van de ouders van eiseres aan dat eiseres moest terugkeren naar Iran.
Eiseres stelt daarnaast dat zij als moslim is geboren, maar slechts in één God gelooft. Door haar gedragingen is bij de Iraanse autoriteiten ook bekend dat zij slechts in één God gelooft. Eiseres vreest bij terugkeer naar Iran dat zij bij aankomst op het vliegveld zal worden gearresteerd en net als [A] in vleugel 209 in de Evin gevangenis zal worden vastgezet.
Ter onderbouwing van haar asielrelaas heeft eiseres diverse documenten overgelegd.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Het ontplooien van activiteiten ten behoeve van [A] ;
Problemen met de Iraanse autoriteiten vanwege het ontplooien van activiteiten ten behoeve van [A] ;
Het ontplooien van activiteiten via social media in Nederland;
Problemen met de Iraanse autoriteiten vanwege het ontplooien van activiteiten via social media in Nederland;
Geloof in één God.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres en het ontplooien van activiteiten via social media in Nederland heeft verweerder geloofwaardig geacht. Ook het ontplooien van activiteiten ten behoeve van [A] wordt deels geloofwaardig geacht, in zoverre dat wordt gevolgd dat [A] een jeugdvriendin van eiseres is en dat eiseres enige activiteiten ten behoeve van [A] heeft ontplooid (het plaatsen van berichten over [A] op Twitter en YouTube en het trachten [A] in de gevangenis te bezoeken). Door verweerder wordt echter niet gevolgd dat eiseres samen met anderen een brief aan de Iraanse Minister van Justitie heeft geschreven. Verweerder heeft evenmin geloofwaardig geacht dat eiseres problemen met de Iraanse autoriteiten heeft ondervonden vanwege het ontplooien van activiteiten ten behoeve van [A] dan wel vanwege het ontplooien van activiteiten via social media in Nederland. Tot slot heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat de Iraanse regering tegen eiseres kan gebruiken dat zij geboren is als moslim, maar dat zij nu gelooft in één God en als zodanig als afvallige moslim wordt beschouwd. Gelet op het voorgaande kan eiseres niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Eiseres is van oordeel dat verweerder ten aanzien van haar activiteiten, in het bijzonder haar activiteiten in Nederland, een gewijzigd standpunt heeft ingenomen terwijl niet is gemotiveerd waarom van het eerder ingenomen standpunt wordt afgeweken. Daar waar verweerder de activiteiten in zijn voornemen geloofwaardig achtte, worden deze in het bestreden besluit niet meer als geloofwaardig aangeduid, dan wel geminimaliseerd. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit een gewijzigd standpunt ingenomen ten aanzien van hoe en wanneer eiseres de artikelen op social media heeft verspreid en of de overgelegde communicatie tussen eiseres en [B] daadwerkelijk plaats heeft gevonden. Eiseres stelt dat zij middels overlegging van screenshots aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar artikel over islamisten heeft gepubliceerd op een Telegramgroep en dat [B] , een Iraanse rechter bij het Internationaal Hof van Justitie, daar kritisch op heeft gereageerd. Door de positie van [B] bij het Hof, maar vooral ook door de positie die hij in Iran bekleedde in de rechterlijke macht, zijn haar activiteiten bekend geworden bij de autoriteiten in Iran, aldus eiseres. Voorts stelt eiseres dat ook de diepgewortelde overtuiging van waaruit eiseres haar activiteiten heeft ontplooid en thans nog steeds ontplooit in twijfel wordt getrokken, terwijl ook deze diepgewortelde overtuiging in het voornemen geloofwaardig werd geacht. Eiseres merkt daarbij op dat verweerder haar over deze overtuiging niet uitvoerig gehoord heeft, in ieder geval niet waar het haar activiteiten in Nederland betreft. Indien verweerder over deze overtuiging een gewijzigd standpunt inneemt, na deze eerder geloofwaardig te hebben geacht, had verweerder eiseres hierover nader dienen te horen. Eiseres betoogt dat zij als docente en onderzoekster van mensenrechten, die zowel in Iran als in Nederland actief is geweest op het gebied van mensenrechten en die zich in Nederland uiterst kritisch heeft uitgelaten over de Iraanse autoriteiten, een persoon is die actief is ‘in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten en daarbij significant kritiek (uit) op de autoriteiten’ en behoort tot een risicogroep in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Verweerder heeft ten onrechte niet beoordeeld of er geringe indicaties zijn dat eiseres vanwege haar activiteiten bij terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor vervolging.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Geloofwaardigheidsbeoordeling voor zover bestreden
8. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiseres in beroep niet is opgekomen tegen de geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder ten aanzien van de relevante elementen 1, 2, 3 en 6 (zie onder 3.), zodat die elementen niet ter discussie staan. Ten aanzien van het geloofwaardig bevonden relevante element 4 (activiteiten die eiseres via social media in Nederland heeft ontplooid) en het ongeloofwaardig bevonden relevante element 5 (problemen met de Iraanse autoriteiten vanwege het ontplooien van deze activiteiten), overweegt de rechtbank het volgende.
8.1.
Verweerder heeft zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat gevolgd wordt
dat(cursivering rechtbank) eiseres activiteiten via social media heeft ontplooid in Nederland. Verweerder heeft in het voornemen niet gepreciseerd ten aanzien van welke activiteiten dit wordt gevolgd noch heeft verweerder een inhoudelijk oordeel over deze activiteiten gegeven. Naar aanleiding van het in de zienswijze aangevoerde standpunt dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, omdat eiseres zou behoren tot de risicogroep van ‘personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten’ als bedoeld in paragraaf C2/3.2 in samenhang gelezen met paragraaf C7/14.3.2 van de Vc 2000, heeft verweerder in het bestreden besluit de afzonderlijke ontplooide activiteiten van eiseres via social media in Nederland beoordeeld op zwaarwegendheid. In deze beoordeling is ook betrokken of sprake is van het uiten van significante kritiek op de autoriteiten zoals is vereist voor het behoren tot voornoemde risicogroep.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder met de aanvullende motivering in het bestreden besluit niet teruggekomen van een eerder ingenomen standpunt, nu het bestreden besluit naar inhoud en strekking niet anders is dan het voornemen. In zowel het bestreden besluit als het voornemen concludeert verweerder immers dat wordt gevolgd dat eiseres in Nederland (enkele) activiteiten op social media heeft ontplooid, maar dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres hierdoor in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat. In verband met de beoordeling of eiseres behoort tot voornoemde risicogroep is daar in het bestreden besluit aan toegevoegd dat de aannemelijk geachte activiteiten die eiseres op social media heeft ontplooid niet van dien aard zijn dat gesteld kan worden dat eiseres actief is in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten en dat zij daarbij significant kritiek heeft geuit op de Iraanse autoriteiten. Dat verweerder alleen hierom een nieuw of aanvullend voornemen had dienen uit te brengen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is verder niet gebleken dat eiseres door de handelwijze van verweerder in haar belangen is geschaad, nu zij de aanvullende motivering in beroep aan de orde heeft kunnen stellen.
8.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat eiseres in beroep niet is opgekomen tegen de (zwaarwegendheids)beoordeling van verweerder ten aanzien van de uitingen van eiseres op Twitter inzake [A] en het artikel/de petitie over [A] . Wel in geschil is of verweerder zich ten aanzien van het artikel met de in het Nederlands vertaalde titel ‘De eenheid tussen de reactionaire rood en zwart [of: rode en zwarte ideologie] houdt al eenenveertig jaar na de Revolutie van 57 [1979] stand (deel 1)’ (hierna: het artikel over de islamisten), op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken dat dit artikel daadwerkelijk door eiseres is geschreven en verzonden en dat het artikel te herleiden is naar de persoon van eiseres.
8.4.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe is van belang dat verweerder in het voornemen heeft overwogen:

Betrokkene heeft verklaard dat zij na haar verzoek om asiel een soort vrijheid voelde om haar mening te geven over onder andere mensenrechten en over de Islamisten. Zo heeft betrokkene verklaard dat zij een artikel via meerdere media heeft gepost, waaronder in een telegramgroep.
Dit relevante element wordt geloofwaardig geacht.
(…)
Hoewel uit de overlegde stukken niet naar voren komt wanneer deze activiteiten zijn ontplooid en welke personen kennis hebben kunnen nemen van de activiteiten, wordt bovenal gevolgd dat betrokkene activiteiten via social media heeft ontplooid in Nederland. Betrokkene heeft per slot van rekening uitgebreid en consistent verklaard over haar behoefte om artikelen te schrijven, informatie met anderen te delen en de wijzen waarop zij dit heeft gedaan.
Op dit punt volgt de rechtbank het betoog van eiseres dat verweerder in het bestreden besluit een gewijzigd standpunt heeft ingenomen ten aanzien van het voornemen en dat dit gewijzigde standpunt onvoldoende is gemotiveerd, ook gelet op wat eiseres daarover in de zienswijze heeft aangevoerd. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres in het nader gehoor
(p. 21-22 van het rapport nader gehoor) heeft verklaard dat zij haar artikelen publiceert in Telegram en dat zij tijdens het gehoor schermafdrukken heeft overgelegd van de gestelde communicatie via Telegram en het telefoonnummer heeft gegeven van de Telegramgroep waarin de artikelen te vinden zijn, waardoor de rechtbank van oordeel is dat verweerder hier niet zonder nader onderzoek naar te (laten) doen een deugdelijk gemotiveerd standpunt over heeft kunnen innemen.
8.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder evenmin in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overgelegde communicatie tussen eiseres en [B] daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Tijdens het nader gehoor heeft eiseres een printscreen van een privégesprek via Telegram tussen haar en [B] en de vertaling daarvan overgelegd, waarnaar verweerder geen (kenbaar) nader onderzoek heeft gedaan. Dit had wel op de weg van verweerder gelegen, temeer nu verweerder niet in twijfel heeft getrokken dat eiseres en [B] elkaar kennen.
8.6.
Gelet op wat is overwogen onder 8.4. en 8.5. is het bestreden besluit in zoverre gebrekkig gemotiveerd.
Politieke overtuiging
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de overweging van verweerder in het voornemen dat eiseres uitgebreid en consistent heeft verklaard over haar behoefte om artikelen te schrijven, informatie met anderen te delen en de wijzen waarop zij dit heeft gedaan, niet volgt dat verweerder het standpunt heeft ingenomen dat bij eiseres sprake is van een politieke overtuiging. In zoverre is dus geen sprake van de situatie dat verweerder in het bestreden besluit zijn standpunt heeft gewijzigd, zoals eiseres in beroep heeft gesteld.
10. Zoals ter zitting nader is toegelicht door eiseres, doelt zij met haar stelling dat zij in Nederland activiteiten op social media heeft ontplooid vanuit een diepgewortelde overtuiging, op de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’ zoals genoemd in het Vluchtelingenverdrag. Eiseres stelt dat verweerder de vraag of eiseres een politieke overtuiging heeft en daaruit handelt, bij de beoordeling had dienen te betrekken. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar uitingen op social media door de Iraanse autoriteiten worden beschouwd als politieke activiteiten gericht tegen het Iraanse regime. Voorts is in het verweerschrift toegelicht dat in het voornemen niet is benoemd of sprake is van een politieke overtuiging, omdat de verklaringen van eiseres in het gehoor daartoe geen aanleiding gaven.
11. Zoals in 8.4. ook aan de orde is gesteld, is eiseres niet opgekomen tegen de beoordeling van verweerder in het bestreden besluit dat de uitingen van eiseres ten behoeve van [A] op Twitter en het artikel/de petitie over [A] niet zijn te beschouwen als politieke activiteiten gericht tegen het Iraanse regime. Zoals eerder genoemd (zie onder 8.3. en 8.4.) is eiseres wel opgekomen tegen de overwegingen van verweerder ten aanzien van het eerder genoemde artikel over de islamisten. Uit het overgelegde vertaalde deel van dit artikel blijkt dat de samenwerking tussen de islamisten (hiermee wordt bedoeld de Iraanse autoriteiten) en de linksgezinden aan de orde wordt gesteld, waarbij de auteur zich scherp richt tegen deze linksgezinden. De rechtbank stelt vast dat verweerder over de aard en inhoud van het artikel geen (subsidiair) standpunt heeft ingenomen, zodat niet door verweerder is beoordeeld of dit artikel kan worden beschouwd als een politieke activiteit gericht tegen de Iraanse autoriteiten. In zoverre kan niet worden uitgesloten dat eiseres geloofwaardig bevonden politieke activiteit(en) heeft verricht.
12. Conform de toetsingsvolgorde die volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3457) dient, indien politieke activiteiten geloofwaardig geacht zijn, door de staatssecretaris te worden beoordeeld of de activiteiten van de vreemdeling voortkomen uit een fundamentele politieke overtuiging. Als dat zo is, mag de staatssecretaris niet van de vreemdeling verwachten dat die zich bij terugkeer naar Iran terughoudend opstelt bij de uitoefening daarvan. Pas als de staatssecretaris hierover een standpunt heeft ingenomen, kan relevant zijn of aannemelijk is dat de Iraanse autoriteiten van de activiteiten op de hoogte (kunnen) zijn.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of eiseres handelt vanuit een (fundamentele) politieke overtuiging. Daartoe is het volgende van belang.
13.1.
Uit artikel 10, eerste lid, onder e, van Richtlijn 2004/83/EG (Kwalificatierichtlijn), alsmede artikel 3.37, eerste lid, onder e, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000), volgt dat het begrip ‘politieke overtuiging’ met name inhoudt dat de vreemdeling een opvatting, gedachte of mening heeft betreffende een aangelegenheid die verband houdt met de in artikel 6 van deze richtlijn, alsmede de in artikel 3.37a van het VV 2000, genoemde potentiële actoren van vervolging en hun beleid of methoden, ongeacht of de vreemdeling zich in zijn handelen door deze opvatting, gedachte of mening heeft laten leiden.
13.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de definitie van ‘politieke overtuiging’ volgt, dat daar relatief snel sprake van zal zijn omdat een opvatting, gedachte of mening daarvoor al voldoende is. Hoewel verweerder kan worden nagegeven dat eiseres niet heel expliciet heeft verklaard over de drijfveren achter haar handelen, is de rechtbank niettemin van oordeel dat de verklaringen van eiseres tijdens de gehoren en de correcties en aanvullingen daarop voldoende aanknopingspunten bieden voor verweerder om nader te onderzoeken of eiseres in Iran en in Nederland handelde uit een politieke overtuiging, zodat kan worden vastgesteld of van eiseres verlangd mag worden dat zij zich bij terugkeer naar Iran terughoudend opstelt.
13.3.
Zo blijkt uit het rapport van het eerste gehoor dat eiseres heeft verklaard dat zij door de Herasat is ‘veroordeeld’, omdat zij eiseres hebben gezegd dat zij zich niet had gehouden aan de islamitische normen en waarden (p. 8). Eiseres heeft daarbij verklaard dat zij het tijdens de colleges had over mensenrechten, wat volgens de Herasat niet mocht (p. 8). De Herasat heeft eiseres gezegd dat zij niet over geweld tegen vrouwen mocht praten tijdens de colleges en dat zij sommige dingen uit haar lessen moest schrappen (p. 8). Uit het rapport van het nader gehoor blijkt voorts dat eiseres heeft verklaard dat de beschuldigingen tegen [A] vals waren en dat dit niet de eerste keer was dat mensenrechten in Iran werden geschonden (p. 8). Ook heeft eiseres verklaard dat zij het tijdens haar colleges over de VN-organisatie tegen het gebruik van geweld tegen vrouwen heeft gehad (p. 10). Daarnaast heeft zij verklaard dat zij zich tijdens haar verblijf in Nederland vrij voelde, waardoor zij een artikel heeft geschreven dat op internet te vinden is (p. 10). Op de vraag of eiseres ooit persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege haar politieke overtuiging of door haar ontplooide politieke activiteiten, heeft eiseres bevestigend geantwoord en verklaard dat dit geen betrekking had op [A] maar op wat eiseres tijdens haar colleges heeft gezegd en een boek dat zij geschreven heeft (p. 11). Verder heeft eiseres verklaard dat zij onder andere niet kan terugkeren naar Iran vanwege de artikelen die zij hier in Nederland heeft geschreven (p. 12). Zij heeft daarbij verklaard dat zij het fijn vindt dat je hier in Nederland vrij je mening kunt uiten (p. 12). Op de vraag waarom juist zij wordt gezocht, heeft eiseres onder andere verklaard dat haar activiteiten mensenrechtenactiviteiten zijn (p. 17). Verder blijkt uit het rapport van het nader gehoor dat eiseres heeft verklaard over haar ervaringen met de Herasat (p. 18-20).
13.4.
In de correcties en aanvullingen van het rapport van het nader gehoor is voorts aangevoerd dat eiseres ook door de Herasat is aangesproken op de inhoud van haar colleges over vrouwenrechten, maar dat eiseres ervoor zorgde dat ze de grens niet over ging, waardoor het hierbij bleef. Verder is in voornoemde correcties en aanvullingen aangevoerd dat eiseres ervan overtuigd is dat mensenrechten, vrouwenrechten en kinderenrechten gerespecteerd dienen te worden in Iran, maar de Sharia dat onmogelijk maken. Vrouwen hebben duidelijk minder rechten dan mannen, terwijl mannen en vrouwen op grond van de mensenrechten gelijk behandeld zouden moeten worden. Eiseres kon zich niet zo (expliciet) over de Sharia versus de mensenrechten uitlaten. Uit de bestreden besluitvorming blijkt niet dat deze aanvullingen respectievelijk correcties daar kenbaar bij zijn betrokken, nu verweerder hier niets over heeft overwogen.
13.5.
Bij het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of in het geval van eiseres sprake is van een politieke overtuiging, betrekt de rechtbank ook dat verweerder geloofwaardig heeft bevonden dat eiseres ten behoeve van haar jeugdvriendin [A] enige activiteiten heeft ontplooid en eiseres stelt het artikel over de islamisten te hebben geschreven en gepubliceerd, welke aannemelijkheid door verweerder onvoldoende gemotiveerd is verworpen. Tot slot is van belang dat in het voornemen door verweerder is opgemerkt dat eiseres uitgebreid en consistent heeft verklaard over haar behoefte om artikelen te schrijven, informatie met anderen te delen en de wijzen waarop zij dit heeft gedaan.
Negatieve belangstelling Iraanse autoriteiten
14. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat zij in de negatieve belangstelling staat van de Iraanse autoriteiten vanwege het artikel over de islamisten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit de omstandigheid dat [B] op de hoogte is van het artikel over de islamisten en daar kritiek op heeft geuit jegens eiseres, niet volgt dat de Iraanse autoriteiten daarvan (thans) ook op de hoogte zijn. Zonder nadere onderbouwing is de enkele omstandigheid dat sprake is van een hooggeplaatste rechter bij het VN-Iran Tribunaal die in het verleden rechter bij het hooggerechtshof in Iran is geweest, daartoe onvoldoende. Ter zitting is namens verweerder opgemerkt dat voor de stelling van eiseres geen ondersteuning is te vinden in openbare bronnen zoals ambtsberichten. Dit is als zodanig niet door eiseres betwist.
15. Evenwel is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de Iraanse autoriteiten bij terugkeer van eiseres in Iran op de hoogte zullen raken van haar (politieke) activiteiten. Daartoe is van belang dat uit het rapport van het nader gehoor niet blijkt dat de gehoorambtenaar vragen aan eiseres heeft gesteld over haar voorgenomen activiteiten bij terugkeer naar Iran. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze vragen, gelet op het vorenstaande en op het beleid inzake de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’ dat is vastgelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vc 2000, ten onrechte niet aan eiseres gesteld. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarom niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet eenduidig heeft gesteld en/of aannemelijk heeft gemaakt wat haar voorgenomen activiteiten bij een eventuele terugkeer naar Iran zijn en zij derhalve niet aannemelijk zou hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor de Iraanse autoriteiten. Dat, zoals in het bestreden besluit is opgemerkt, uit het nader gehoor blijkt dat eiseres uit eigen beweging terughoudendheid heeft betracht in Iran, wat daarvan ook zij, doet aan het voorgaande geen afbreuk, nu uit de door verweerder niet (kenbaar) betrokken verklaringen van eiseres ook volgt dat zij wel degelijk door de Herasat is gewaarschuwd en aangesproken op de inhoud van haar colleges en zij bovendien heeft gesteld dat zij zich sinds haar komst naar Nederland vrij(er) is gaan voelen in het uiten van haar mening.
Risicogroep als bedoeld in de Vc 2000
16. In paragraaf C2/3.2 van de Vc 2000 staat, voor zover thans van belang, dat verweerder een bevolkingsgroep als risicogroep kan aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep in het land van herkomst voorkomt. De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid door verweerder is aangewezen als een risicogroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling die behoort tot een risicogroep.
Het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Iran staat opgenomen in paragraaf C7/14 van de Vc 2000. In paragraaf C7/14.3.2 staat, voor zover thans van belang, dat verweerder de volgende groepen als risicogroepen aanmerkt:
“(…)
c. personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten.”
16.1.
Zoals de rechtbank ter zitting is gebleken, is niet (langer) tussen partijen in geschil dat eiseres als universitair docente van, onder meer, mensenrechten, actief is op het gebied van de mensenrechten. Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of eiseres daarbij significante kritiek heeft geuit op de Iraanse autoriteiten. Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich zonder nader onderzoek te (laten) doen evenmin voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet behoort tot de risicogroep als aangemerkt in paragraaf C7/14.3.2 onder c. van de Vc 2000 en aldus met geringe indicaties aannemelijk kan maken dat haar activiteiten leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
Conclusie
17. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het overwogene onder 8.4., 8.5., 11., 13. e.v., 15. en 16.1. sprake van zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Frieling, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment, voor zover nodig, alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.